De locatie van de tweede Civil Power was even wennen. Geen luxe theater in hartje hoofdstad, zoals vorig jaar, maar de sportkantine van voetbalclub Excelsior aan de buitenkant van Rotterdam. Het bevorderde onbetwist het ‘clubgevoel’ onder de tweehonderd aanwezigen uit de wereld van de filantropie. Maar dagvoorzitter Jeroen Smit, bekend van ‘De Prooi’ en ‘Het grote gevecht’, waande zich blijkens enkele versprekingen toch nog in Amsterdam, wat hem door het publiek goedmoedig werd vergeven.
De nummer 1: Adriana Esmeijer van het Prins Bernhard Cultuurfonds
Hoogtepunt van de bijeenkomst was natuurlijk de lauwering van de nummer één in de Dikke Blauwe top 100, de onbetwiste ranglijst in de wereld van de filantropie. De eer ging naar Adriana Esmeijer, sinds 2001 directeur van het Prins Bernard Cultuurfonds. Haar benoeming was al drie dagen voor Civil Power bekendgemaakt en de nieuwe lijstaanvoerder voelde zich naar eigen zeggen ook ‘al drie dagen jarig’. De nummer één van vorig jaar, Tom Oostrom van de Nierstichting, las het verkorte juryrapport voor. Dat roemde Esmeijer als ’s lands ‘grootste cultuurmakelaar’. Onder haar leiding droeg het fonds bij aan de cultuurbloei in de volle breedte, want het prinselijk fonds steunt nadrukkelijk ook de lokale toneelvereniging en dorpsfanfare. Een succesnummer is het Fonds op Naam, waarmee schenkers een eigen cultureel doel kunnen nastreven. Bijna 500 zijn het er inmiddels. De jury stak de loftrompet over Esmeijers persoonlijke kwaliteiten, waaronder een permanente nieuwsgierigheid en het vermogen om bruggen te slaan in een sterk versplinterd cultuurlandschap.Na zo’n eerbetoon zou de zelfvoldaanheid er vanaf moeten druipen. Maar niet bij Esmeijer. De winnares vertrouwde Jeroen Smit juist toe dat ze ‘eigenlijk constant twijfelt’. Esmeijer: ‘Het grote gevaar met succes hebben, is dat je denkt dat je het goed doet. We geven 35 miljoen uit aan projecten. Maar zijn dat goede projecten? En bereiken we wel de goede projecten?’ Het zijn vragen, aldus Esmeijer, die het fonds zich wil blijven stellen.
Kurt Peleman: fouten van het hart snijden diep in je ziel
Esmeijers bespiegeling sloot mooi aan bij het thema van deze tweede Civil Power: ‘hoofd & hart van de filantropie’. Voor de (kleinere) donateur, zo weten we, is geven vooral een kwestie van hart. Maar hoe zit dat bij goede doelen en vermogensfondsen? Zorgt de groeiende nadruk op efficiëntie, professionalisering en impactmeting er niet voor dat het hoofd leidend wordt?De Belgische econoom en filantropieadviseur Kurt Peleman zette de spanning tussen hoofd en hart op scherp met een persoonlijke anekdote uit zijn tijd bij Artsen zonder Grenzen. In een Keniaans vluchtelingenkamp werd een jongetje in coma binnengebracht. Met grote moeite wist zijn team het kind in een ziekenhuis te krijgen en zijn leven te redden. Terug in het kamp bleek dat het jongetje suikerziekte had. Maar insuline verstrekken voor deze chronische ziekte, dat deed Artsen zonder Grenzen niet. Een ultieme botsing, aldus Peleman, van hoofd en hart, waarbij het hoofd rationele regels heeft opgesteld die regelrecht indruisen tegen wat het hart wil.
Het was een opmerkelijke anekdote van een man die bekendstaat om zijn pleidooien voor ‘strategische benaderingen’ en ‘systeemveranderingen’. Maar juist Peleman waarschuwt dat we het hart niet mogen vergeten. ‘Fouten van het hoofd, zoals fouten in de planning, daar kan ik mee leven. Maar fouten van het hart, bijvoorbeeld het uit contact raken met je doelgroep, die snijden toch veel dieper’. De casus van het zieke jongetje leidde tot introspectie bij Artsen zonder Grenzen: dit konden ze niet laten gebeuren. Peleman: ‘Vanuit het hart zijn we tot een oplossing gekomen. Dat was denk ik niet gebeurd als we in het hoofd waren blijven steken.’
Jeroo Billimoria: niet alles zelf willen doen
Het werk van de tweede keynote spreker, Jeroo Billimoria, blijkt eveneens een balansoefening tussen hoofd en hart. In haar geboorteland India begon Billimoria vanuit huis met hulp aan straatkinderen. Tot het er vijftig waren en haar moeder riep dat het afgelopen moest zijn. ‘Mijn grootste genoegdoening’, zegt Billamoria, ‘was om een telefoontje te krijgen, een kind op te halen in het ziekenhuis en het te helpen. Dat was fantastisch voor mijn ego, maar het was niet duurzaam en niet schaalbaar.’Het hoofd moest erbij komen. Niet alles zelf willen doen, maar samenwerken en opschalen werd haar devies. Haar organisatie Child Helpline India groeide zo uit tot een hulpdienst die jaarlijks 40 miljoen telefoontjes beantwoordt. Het was de opmaat voor Child Helpline International, een wereldwijd netwerk van kindertelefoons. Dezelfde strategie van samenwerken en opschalen paste Billimoria toe bij andere ngo’s die ze oprichtte, zoals One Family Foundation, Aflatoun International en Child and Youth Finance International. Samen bereikten deze organisaties zo’n 200 miljoen kinderen wereldwijd. ‘Je kunt aan tien of honderd kinderen denken’, houdt Billimoria het publiek voor. ‘Maar de wereld heeft straks tien miljard mensen. Je moet veel groter denken.’