door Hermar Jansen en Louis Dieperink
In de afgelopen tien jaar zijn de marktomstandigheden radicaal veranderd. Tien jaar geleden stond de tienjaarsrente op Nederlands staatspapier nog op 4,0%. Vandaag de dag is dit percentage gedaald tot slechts 0,5%. Hiermee zijn de rendementsverwachtingen van de totale vastrentende markt aanzienlijk lager komen te liggen. Dit heeft grote gevolgen voor de vermogensfondsen in Nederland. Deze fondsen zijn immers sterk afhankelijk van de inkomsten uit het vermogen, aangezien ze veelal geen alternatieve inkomstenbronnen hebben zoals fondsenwervende instellingen.
Huidig renteklimaat is van invloed op haalbaarheid doelstellingen
Onze ervaring leert dat in de statuten van vermogensfondsen veelal een dubbele doelstelling is opgenomen. Aan de ene kant wordt naar vermogensbehoud gestreefd (veelal in reële zin) en aan de andere kant ligt vast welk percentage of welk bedrag jaarlijks wordt uitgekeerd aan de doelstelling. Door de huidige lage rentestand is vermogensbehoud echter gecombineerd met een wezenlijke uitkering veelal geen haalbare kaart meer.
Voorwaarden ANBI vergroten het spanningsveld
Nu kunnen statuten uiteraard worden aangepast. De meeste vermogensfondsen zijn echter 'algemeen nut beogend' en beschikken over de zogenaamde ANBI-status. Deze status levert diverse fiscale voordelen op. Zo is over schenkingen die door de ANBI worden ontvangen of die door haar worden gedaan geen belasting verschuldigd. Om de ANBI-status te verkrijgen en te behouden dient wel aan bepaalde voorwaarden te worden voldaan.
Een van deze voorwaarden is het zogenoemde bestedingscriterium. Dat wil zeggen dat de uitgaven van een vermogensfonds met ANBI-status voor tenminste 90% ten goede moeten komen aan het algemeen nut. Ook is bepaald dat de ANBI niet meer vermogen mag aanhouden dan redelijkerwijs nodig is om de continuïteit van de werkzaamheden van het vermogensfonds te waarborgen. Dit laatste wordt ook wel ‘de anti-oppoteis’ genoemd. Voornoemde voorwaarden kunnen tot een spanningsveld leiden, temeer daar het een open norm is waarover veel onduidelijkheid bestaat.
Voor inkomsten uit commerciële activiteiten geldt een bestedingseis van 90% van de directe inkomsten aan de vastgelegde doelstelling. Dit geldt echter niet voor beleggingsinkomsten. Hierdoor bestaat over de minimale hoogte van de jaarlijkse uitkering nog veel onduidelijkheid.
Wat verwacht de Belastingdienst inzake de uitkeringen van een ANBI
Om meer duidelijkheid te krijgen hebben wij contact gezocht met het ANBI-team van de belastingdienst. Inzake het wenselijke uitkeringsniveau voor vermogensfondsen met een ANBI-status stelt de Belastingdienst het volgende.
Voor een vermogensfonds met de ANBI-status en met een stamvermogen (sinds 2008 moet dat expliciet door de schenker zijn aangegeven) dient het rendement te worden uitgegeven.
Als rendement worden directe inkomsten (rente, coupons en dividenden) en gerealiseerde koerswinsten gezien. Gerealiseerde koerswinsten mogen niet worden gebruikt om op te potten, uitkering binnen een jaar is echter niet verplicht, aangezien de uitkeringen wel met beleid dienen te gebeuren.
Het is niet nodig met ongerealiseerde koerswinsten rekening te houden, voor zover deze niet buitensporig zijn. Ongerealiseerde koerswinsten kunnen worden beschouwd als onderdeel van de continuïteitsreserve. In de toelichting bij artikel 1b (zie staatscourant 22 juni 2012, nr. 12737) wordt aangegeven dat bij reservevorming rekening mag worden gehouden met toekomstige fluctuaties in rendementen. Het is dan wel zaak dat daarnaast niet ook een andere reserve wordt aangehouden. Het is het één of het ander. In dat kader is het verder van belang dat ongerealiseerde koersverliezen niet van jaar tot jaar gecompenseerd worden. Maar dat dat over een reeks van jaren moet worden bezien.
Worden de ongerealiseerde koersresultaten (en dus het vermogen) extreem dan dient het bestuur een gedeelte van de koerswinsten te realiseren of zich een nieuwe visie te gaan vormen over het niveau van de uitkeringen.
Als fondsen van bovenstaande regels wensen af te wijken dan dienen ze daarover op individueel niveau afspraken te maken met de fiscus.
Organisatienieuws
Uitkeren is interen: scenario's voor vermogensfondsen
De gevolgen voor vermogensfondsen
De ANBI-vereisten gecombineerd met de huidige lage rentestand zullen in de nabije toekomst de nodige gevolgen hebben. De directe inkomsten van de meeste effectenportefeuilles zullen door de sterk gedaalde rentestand snel afnemen naarmate langer lopende obligaties met een relatief hoge coupon tot lossing komen. Vanuit de ANBI-vereisten zal per saldo naar verwachting minder te hoeven worden uitgekeerd.
De rendementsverwachtingen in de komende jaren zijn mede door de lage rentestand beperkt. Vermogensfondsen met een stevige continuïteitsreserve bovenop het stamvermogen gaan naar verwachting interen op het vermogen. Daarnaast zullen vermogensfondsen zonder een dergelijke buffer vanuit de gestelde ANBI-vereisten niet verplicht zijn uitkeringen te doen. Het is echter de vraag of dat laatste door het bestuur als wenselijk wordt gezien.
Uitkeren is interen
Per saldo kan worden gesteld dat vermogensfondsen in de komende jaren naar verwachting zullen blijven uitkeren. Dat heeft echter direct consequenties voor de wens van vermogensbehoud. Zeker als vermogensbehoud in reële zin de wens is, zullen de veel gehanteerde defensief ingestoken risicoprofielen (dat wil zeggen effectenportefeuilles die voornamelijk bestaan uit vastrentende waarden) onvoldoende rendement opleveren om de inflatie te compenseren, de kosten te dekken en uitkeringen te kunnen doen.
Ervan uitgaande dat geen aanvullende inkomstenbronnen te vinden zijn, zijn de keuzemogelijkheden overzichtelijk. Of er zal gekozen moeten worden voor offensievere risicoprofielen, waarbij de verwachte rendementen hoger liggen of men zal moeten accepteren dat in de komende jaren zal worden ingeteerd op de koopkracht van het vermogen.
Hieronder werken wij een casus uit waarin het spanningsveld tussen vermogensbehoud en de wens om uitkeringen te doen duidelijk wordt.
Een scenario-analyse
Wij gaan uit van een Stichting met een belegbaar vermogen van 10 miljoen euro. Jaarlijks wordt 2% uitgekeerd aan de doelstelling en bedragen de totale organisatorische kosten (inclusief bankkosten) 0,5%.
Statutair is bepaald dat vermogensbehoud in reële zin als wenselijk wordt gezien.
De Stichting heeft een gematigd defensief risicoprofiel. Een profiel dat 10 jaar geleden zeer gebruikelijk was en nog altijd veel voorkomt. In onderstaande tabel geven wij een overzicht van de door ons gehanteerde risicoprofielen inclusief de te verwachten rendementen.
Tien jaar geleden zou uit toenmalige analyses geconcludeerd worden dat de wens van reële instandhouding van het vermogen goed te combineren zou zijn geweest met een jaarlijkse onttrekking van 2,5% (2% uitkeringen en 0,5% kosten). Door de veranderende marktomstandigheden is het huidige beeld echter wezenlijk anders. Hieronder voeren wij voor de Stichting opnieuw een scenario-analyse uit.
De kans dat het vermogen in reële zin over 20 jaar in stand zal blijven bij een gematigd defensief profiel is slechts 36%. Het is zeer waarschijnlijk dat de koopkracht van het vermogen in de komende 20 jaar zal gaan afnemen als er jaarlijks 2,5% (uitkeringen en kosten) aan de portefeuille wordt onttrokken. De kans op vermogensbehoud in reële zin kan worden verhoogd door meer offensief te gaan beleggen.
In de figuur hiernaast kunt u zien dat de kans op vermogensbehoud bij een zeer offensief profiel met 61% optimaal is. De volatiliteit van een dergelijke portefeuille zal echter aanzienlijk zijn. Ook bestaat de kans dat het vermogen door negatieve koersontwikkelingen sterk afneemt.
De ANBI-vereisten gecombineerd met de huidige lage rentestand zullen in de nabije toekomst de nodige gevolgen hebben. De directe inkomsten van de meeste effectenportefeuilles zullen door de sterk gedaalde rentestand snel afnemen naarmate langer lopende obligaties met een relatief hoge coupon tot lossing komen. Vanuit de ANBI-vereisten zal per saldo naar verwachting minder te hoeven worden uitgekeerd.
De rendementsverwachtingen in de komende jaren zijn mede door de lage rentestand beperkt. Vermogensfondsen met een stevige continuïteitsreserve bovenop het stamvermogen gaan naar verwachting interen op het vermogen. Daarnaast zullen vermogensfondsen zonder een dergelijke buffer vanuit de gestelde ANBI-vereisten niet verplicht zijn uitkeringen te doen. Het is echter de vraag of dat laatste door het bestuur als wenselijk wordt gezien.
Uitkeren is interen
Per saldo kan worden gesteld dat vermogensfondsen in de komende jaren naar verwachting zullen blijven uitkeren. Dat heeft echter direct consequenties voor de wens van vermogensbehoud. Zeker als vermogensbehoud in reële zin de wens is, zullen de veel gehanteerde defensief ingestoken risicoprofielen (dat wil zeggen effectenportefeuilles die voornamelijk bestaan uit vastrentende waarden) onvoldoende rendement opleveren om de inflatie te compenseren, de kosten te dekken en uitkeringen te kunnen doen.
Ervan uitgaande dat geen aanvullende inkomstenbronnen te vinden zijn, zijn de keuzemogelijkheden overzichtelijk. Of er zal gekozen moeten worden voor offensievere risicoprofielen, waarbij de verwachte rendementen hoger liggen of men zal moeten accepteren dat in de komende jaren zal worden ingeteerd op de koopkracht van het vermogen.
Hieronder werken wij een casus uit waarin het spanningsveld tussen vermogensbehoud en de wens om uitkeringen te doen duidelijk wordt.
Een scenario-analyse
Wij gaan uit van een Stichting met een belegbaar vermogen van 10 miljoen euro. Jaarlijks wordt 2% uitgekeerd aan de doelstelling en bedragen de totale organisatorische kosten (inclusief bankkosten) 0,5%.
Statutair is bepaald dat vermogensbehoud in reële zin als wenselijk wordt gezien.
De Stichting heeft een gematigd defensief risicoprofiel. Een profiel dat 10 jaar geleden zeer gebruikelijk was en nog altijd veel voorkomt. In onderstaande tabel geven wij een overzicht van de door ons gehanteerde risicoprofielen inclusief de te verwachten rendementen.
Tien jaar geleden zou uit toenmalige analyses geconcludeerd worden dat de wens van reële instandhouding van het vermogen goed te combineren zou zijn geweest met een jaarlijkse onttrekking van 2,5% (2% uitkeringen en 0,5% kosten). Door de veranderende marktomstandigheden is het huidige beeld echter wezenlijk anders. Hieronder voeren wij voor de Stichting opnieuw een scenario-analyse uit.
De kans dat het vermogen in reële zin over 20 jaar in stand zal blijven bij een gematigd defensief profiel is slechts 36%. Het is zeer waarschijnlijk dat de koopkracht van het vermogen in de komende 20 jaar zal gaan afnemen als er jaarlijks 2,5% (uitkeringen en kosten) aan de portefeuille wordt onttrokken. De kans op vermogensbehoud in reële zin kan worden verhoogd door meer offensief te gaan beleggen.
In de figuur hiernaast kunt u zien dat de kans op vermogensbehoud bij een zeer offensief profiel met 61% optimaal is. De volatiliteit van een dergelijke portefeuille zal echter aanzienlijk zijn. Ook bestaat de kans dat het vermogen door negatieve koersontwikkelingen sterk afneemt.
In bijgaande figuur geven wij een indruk van de mogelijke vermogensontwikkeling na 20 jaar, gegeven de jaarlijkse onttrekking van 2,5% en gegeven de gestelde risicoprofielen. In 95% van de gevallen zal het vermogen een omvang hebben die op de balk staat weergegeven. Slechts in 2,5% van de gevallen zal het vermogen na 20 jaar meer of minder zijn dan het vermelde maximum of minimum.
De verwachte vermogensontwikkeling staat als middelste getal opgenomen. Stel dat de jaarlijkse inflatie de komende 20 jaar gemiddeld 1,5% bedraagt. Het startvermogen van 10 miljoen euro zal na 20 jaar dan een omvang moeten hebben van tenminste 13,5 miljoen euro om niet aan koopkracht te verliezen. In het figuur op de vorige pagina is dit met een rode lijn weergegeven. Pas vanaf een gebalanceerd profiel ligt het verwachte vermogen boven de rode lijn.
Als de jaarlijkse onttrekking van 2% wordt teruggebracht naar 1% dan stijgt de kans dat het vermogen in reële zin in stand kan worden gehouden bij een gematigd defensief profiel naar 65%. Deze kans is te vergroten tot 73% door te kiezen voor een gematigd offensief profiel.
Conclusie
Concluderend kan gesteld worden dat uitkeren, door ANBI-vereisten of doordat het de wens van het bestuur is, bij de huidige marktomstandigheden al snel uitdraait op interen op het vermogen. Zelfs bij beperkte procentuele onttrekkingen aan de portefeuille zal een relatief offensief risicoprofiel nodig zijn (dus een relatief groot belang aan zakelijke waarden aangehouden moeten worden) om vermogensbehoud in reële zin enigszins waarschijnlijk te maken.
Wat wij voor u kunnen betekenen
Zeker in de huidige marktomstandigheden is het verstandig om in scenario’s te gaan denken. Op dit vlak staan wij als specialist de besturen van stichtingen en verenigingen graag bij met een scenario-analyse. Met een dergelijke analyse maken wij inzichtelijk hoe groot het risico is dat gegeven een bepaald risicoprofiel en gegeven bepaalde onttrekkingen, op termijn zal worden ingeteerd op het vermogen. Wij willen daarbij nadrukkelijk stellen dat interen op een vermogen niet noodzakelijkerwijs een probleem is. Het moet dan echter wel bewust gebeuren.
Geschreven door:
Hermar Jansen
Vermogensbeheerder Stichtingen & Verenigingen
h.jansen@gilissen.nl
06 53 409 119
Louis Dieperink
private planner
l.dieperink@gilissen.nl
06 12 141 827
30 mei 2016
Dit artikel is geschreven buiten verantwoordelijkheid van de redactie van De Dikke Blauwe.
Op de hier gepubliceerde informatie is de disclaimer Theodoor Gilissen Bankiers N.V. van toepassing, beschikbaar via www.gilissen.nl.
De verwachte vermogensontwikkeling staat als middelste getal opgenomen. Stel dat de jaarlijkse inflatie de komende 20 jaar gemiddeld 1,5% bedraagt. Het startvermogen van 10 miljoen euro zal na 20 jaar dan een omvang moeten hebben van tenminste 13,5 miljoen euro om niet aan koopkracht te verliezen. In het figuur op de vorige pagina is dit met een rode lijn weergegeven. Pas vanaf een gebalanceerd profiel ligt het verwachte vermogen boven de rode lijn.
Als de jaarlijkse onttrekking van 2% wordt teruggebracht naar 1% dan stijgt de kans dat het vermogen in reële zin in stand kan worden gehouden bij een gematigd defensief profiel naar 65%. Deze kans is te vergroten tot 73% door te kiezen voor een gematigd offensief profiel.
Conclusie
Concluderend kan gesteld worden dat uitkeren, door ANBI-vereisten of doordat het de wens van het bestuur is, bij de huidige marktomstandigheden al snel uitdraait op interen op het vermogen. Zelfs bij beperkte procentuele onttrekkingen aan de portefeuille zal een relatief offensief risicoprofiel nodig zijn (dus een relatief groot belang aan zakelijke waarden aangehouden moeten worden) om vermogensbehoud in reële zin enigszins waarschijnlijk te maken.
Wat wij voor u kunnen betekenen
Zeker in de huidige marktomstandigheden is het verstandig om in scenario’s te gaan denken. Op dit vlak staan wij als specialist de besturen van stichtingen en verenigingen graag bij met een scenario-analyse. Met een dergelijke analyse maken wij inzichtelijk hoe groot het risico is dat gegeven een bepaald risicoprofiel en gegeven bepaalde onttrekkingen, op termijn zal worden ingeteerd op het vermogen. Wij willen daarbij nadrukkelijk stellen dat interen op een vermogen niet noodzakelijkerwijs een probleem is. Het moet dan echter wel bewust gebeuren.
Geschreven door:
Hermar Jansen
Vermogensbeheerder Stichtingen & Verenigingen
h.jansen@gilissen.nl
06 53 409 119
Louis Dieperink
private planner
l.dieperink@gilissen.nl
06 12 141 827
30 mei 2016
Dit artikel is geschreven buiten verantwoordelijkheid van de redactie van De Dikke Blauwe.
Op de hier gepubliceerde informatie is de disclaimer Theodoor Gilissen Bankiers N.V. van toepassing, beschikbaar via www.gilissen.nl.