Kortgeleden mocht ik een exposé houden voor een internationaal gezelschap over de Nederlandse goede doelenmarkt. Gevolg was een interessante gedachtewisseling, over complementariteit, competitie, concurrentie en rolvastheid van actoren. Dat leverde mij het inzicht op dat we in Nederland een aantal ‘constructen’ hebben, die naar de letter kloppen, maar naar de geest (lees ook: de transparantie) vragen oproepen. Laat ik er drie adresseren.
Issue één: steunstichtingen. Er zijn organisaties die ‘steunstichtingen’ in het leven roepen om aan fondsenwerving te doen (vooral bij ziekenhuizen en culturele instellingen is dit in opmars). Dat oogt discutabel. Waarom? Nou, omdat het niet transparant is. Wat doe je immers in zo’n stichting? Je geeft primair rekenschap over inkomsten die je uit fondsenwerving krijgt. Over impact heb je het niet of nauwelijks en óók niet over al je andere kosten, investeringen, governance, renumeratie, maatschappelijke prestaties en bedrijfsvoeringaspecten. Ondanks dat je het niet hebt over datgene waar het publiek in geïnteresseerd is (recht op heeft), krijg je op basis hiervan wel een CBF-keurmerk en mag je lid worden van branchevereniging Goede Doelen Nederland. Dat is vreemd en meten met twee maten. We hebben toch in de branche afgesproken dat we eenduidig en eenvormig gaan rapporteren? En minder over geld, meer over wat we doen en bereiken en hoe we dat doen?
Stel je voor dat ‘chari’s’ voornoemde move zouden maken: je benoemt je hoofd marketing tot directeur van een steunstichting, transfereert wat fondsenwervers en krijgt daar prachtige keurmerken voor terug (maatschappelijke erkenning). En in je hoofdorganisatie hoef je niet ‘compliant’ te zijn met de governance-codes enzovoort. Je kunt (binnen grenzen natuurlijk) je gang gaan.
Dat is op den duur slecht voor het publieksvertrouwen. Volgens mij moeten we dit liever niet willen. Organisaties die met donateursgeld werken, moeten er naar streven honderd procent compliant te zijn met de governance-codes (en het ‘validatiestelsel’ dat onze kwaliteit certificeert). Samenvoegen van jaarrekeningen hoort daar bijvoorbeeld dan bij. Je bent speler in onze branche of niet. Een beetje zwanger bestaat niet.
Issue twee: de overhead-mythe. Nog een kiezeltje in de schoen. Het separeren van fondsenwervende activiteiten zorgt voor ongewenste effecten. Ik zie hier en daar (en overigens niet alleen bij steunstichtingen!) het onjuiste effectbejag, met statements als: ‘Honderd procent van uw donatie gaat naar het goede doel.’ Met andere woorden, het zogenaamde ontbreken van overhead wordt als verkoopargument gebruikt. Men doet dat bijvoorbeeld omdat de hoofdentiteit of een sponsor de kosten en/of salarissen betaalt. Een redenering die boekhoudkundig niet klopt. Als je kosten moet maken, maakt het niet uit wie ze betaalt. Ook als je de kosten gesponsord krijgt, moet je ze boeken als inkomsten én als uitgaven. Je hebt dus wél overhead (net als iedereen, en daar is overigens niets mis mee!). Dit doen wekt de indruk dat je beter, meer integer bent dan andere organisaties. Het suggereert dat kosten maken eigenlijk niet oorbaar is. Het is een frame dat slecht kan aflopen (denk aan Alpe d’HuZes die deze claim ook maakte), het mag vermoed ik niet volgens de keurmerken, het is in ieder geval oncollegiaal ten opzichte van andere organisaties en schadelijk voor het vertrouwen van het publiek in onze branche.
Issue drie: de overheid als Civil Society. And now for something completely different. Of toch niet? De hoeveelheid privaat geld die jaarlijks via goede doelenorganisaties naar het algemeen belang gaat, maakt begerig. Zeer begerig. In tijden van financiële schaarste zien we dat de overheid kijkt naar de inkomsten van goede doelen en ook loterijen. De eerste semi-overheidsorganisaties begeven zich inmiddels al op de fondsenwervingsmarkt en ik zie overheden die proberen in the picture te komen bij de verdelers van maatschappelijk investeringskapitaal (de loterijen inderdaad). Het zou zomaar kunnen dat er meer gaan volgen. Het ligt dan voor de hand gebruik te gaan maken van de hier bekritiseerde steunstichtingen. Immers, het is voor de overheid nu eenmaal lastig om je als goed doel te positioneren. En de boodschap is ook lastig: men moet verhullen dat men voor overheidstaken waar men geen geld meer voor over heeft (lees: omdat men wil bezuinigen), een beroep gaat doen op de burger. Een beetje cosmetica (lees: profilering als Goed Doel) helpt dan.
Het zijn wellicht grote woorden: maar het ondermijnt een transparant politiek proces. Het terechte debat over wat anno nu des overheids en wat des samenlevings is, wordt verward en bemoeilijkt als de overheid zich ‘vermomt’ als civil society. Het haalt kracht uit de samenleving en is in zekere zin oneerlijke concurrentie: met overheidsgeld worden marktactiviteiten opgezet.
Je kunt je afvragen of dit niet in strijd is met de Wet Markt en Overheid (die concurrentie tussen publiek en privaat moet voorkomen) en het door minister-president Rutte ondertekende convenant ‘Ruimte voor Geven’. Daarin onderstreepte het Kabinet het maatschappelijke belang van filantropische instellingen en de eigenstandige rol van de sector, naast die van de overheid. Bovendien werden in dit convenant afspraken gemaakt over transparantie en goed bestuur, ook om te voorkomen dat het level playing field onder druk komt te staan.
Laten we het overzichtelijk houden: overheidsorganisaties en civil society-organisaties hebben andere taken en rollen en dat moet zo blijven. Ze moeten elkaar dus niet beconcurreren, maar vooral aanvullen!
De sector én het publiek zijn gebaat bij overzichtelijkheid: geen kluwen spaghetti, maar asperges, mooi in het gelid, op het bord.
Notabene: ‘Van Spaghetti naar Asperges’ is een managementboek (ISBN 9789079922369), geschreven door Herman Zondag – van softwarebedrijf AFAS. Kern van zijn boodschap is: versimpeling. Bij mijn weten is overigens Cor Boonstra de eerste persoon die de metaforen ‘spaghetti’ en ‘asperges’ gebruikte, toen hij begon met de reorganisatie van Philips.
Goede doelen