Waarom filantropie weer persoonlijk moet worden

Waarom filantropie weer persoonlijk moet worden
Waarom filantropie weer persoonlijk moet worden
26 april 2016

Over de klassieke charitas - liefdadigheid - wordt tegenwoordig vaak laatdunkend gesproken. Nee, dan moderne filantropie: die probeert de oorzaak van problemen op te lossen! Filantropie-adviseur en neo-conservatief Jeremy Beer pleit in zijn boek 'The Philanthropic Revolution' voor een herwaardering van enkele klassieke charitas-waarden. Die moeten tegenwicht bieden tegen het volgens hem doorgeslagen maakbaarheidsdenken van de moderne filantropie. Zijn theologisch-historische analyse daagt uit tot reflectie en discussie.
 
De inzet van private middelen voor het welzijn van anderen lijkt op het eerste gezicht een onbaatzuchtige activiteit waarvoor niets dan waardering en respect kan worden opgebracht. Toch gaat er in het land van goed doen geen dag voorbij zonder een controverse, verhit debat of moddergevecht.
Neem de aankondiging van Mark Zuckerberg en Priscilla Chan om 99 procent van hun Facebook-aandelen - momenteel zo'n $ 45 miljard waard - in hun eigen charitatieve organisatie onder te brengen. Deze ogenschijnlijk altruïstische daad kon niet alleen op waardering rekenen, maar maakte ook veel kritiek los. De bezwaren hekelden vooral de voorwaarden die nodig zijn om überhaupt zo een daad te stellen. Van de inrichting van het belastingstelsel tot een economisch systeem waarin de welvaartsverdeling dusdanig is georganiseerd dat twee mensen meer bezitten dan een land met een middelgrote economie.
 
Een ander voorbeeld van een discussiepunt dat regelmatig terugkomt is de toepassing van methoden en technieken uit het zakenleven. De filantropiesector splitst zich in twee kampen: een deel vindt het vanzelfsprekend dat zoiets als impactmeting moet worden toegepast op goede doelenprojecten. Tegenstanders werpen op dat niet alles te meten is en dat impact-denken alle perverse prikkels van het for-profitdenken introduceert.
 
Verborgen aannamen
Het boek van Beer is interessant, omdat het de onderliggende ideologische stelsels die in zulke discussies impliciet meespelen naar de oppervlakte brengt. Hij beschrijft de ontwikkeling van het gedachtegoed van charitas door de geschiedenis heen. Daarmee legt hij een aantal fundamentele aannamen bloot dat aan de huidige filantropie ten grondslag ligt. Aannamen die tegenwoordig zo ingebakken zijn, dat wij ze nauwelijks nog op hun merites bevragen. Door deze onderliggende aannamen expliciet te maken, brengt hij verheldering in hedendaagse discussies. 
 
Eigen waardesysteem
Filantropie is een instrument om maatschappelijke verandering te bewerkstelligen, stelt Beer. Het is geen onversneden altruïsme, maar een hamer die mens en samenleving hervormt tot het ideaalbeeld van de filantroop. Beer neemt aanstoot aan het maakbaarheidsdenken dat hieraan ten grondslag ligt en stelt daar zijn eigen waardesysteem tegenover. Zijn ethisch waardebesef is geworteld in conservatisme en katholicisme. In het boek is daar geen ontsnappen aan: Beer wentelt zich in de romantiek van small town America en de protestanten krijgen er danig van langs.
Toch is het zeker de moeite waard zijn vooringenomenheid voor kennisgeving aan te nemen, even te parkeren en hem te volgen in zijn vlijmscherpe ontleding van de moderne filantropie. Want ook als je het niet met hem eens bent, biedt zijn analyse van filantropie als machtsmiddel een welkome verdieping van het begrip van het veld.
 
Filantropie: product van de moderne tijd
Beer gaat te werk door filantropie te onderscheiden van charitas, in Nederland ook wel aangeduid met 'liefdadigheid'. Die is al millennia oud en komt volgens Beer voort uit de joods-christelijke traditie. Filantropie is in vergelijking een jonkie, een product van de moderne tijd. Beide zijn getekend door de tijdgeest waarin ze zijn ontstaan. De moderne tijd, waarin rationalisering en kapitalisme hun opmars maken, omarmt progressiedenken: de idee dat de mens en de samenleving maakbaar zijn en geperfectioneerd kunnen worden. Dit contrasteert volgens de auteur met het vroege joods-christelijke wereldbeeld waarin de status quo op de door God geschapen aarde wordt geaccepteerd.
Dit leidt tot drie wezenlijke verschillen tussen liefdadigheid en filantropie, zegt Beer.
 
Persoonlijk versus abstract
Ten eerste, liefdadigheid gaat om geven aan naasten. Aan familie, bekenden of mensen uit de eigen gemeenschap. Filantropie, het kind van humanisme en rationalisme, is veel abstracter in het formuleren van de doelgroep. Filantropische activiteiten moeten de mensheid ten goede komen.
 
Met een citaat uit Deuteronomium 15 toont Beer het gemeenschapsdenken van liefdadigheid: 'Wanneer er onder u een arme zal zijn, een uit uw broederen, in een uwer poorten, in uw land, dat de HEERE, uw God, u geven zal, zo zult gij uw hart niet verstijven, noch uw hand toesluiten voor uw broeder, die arm is. Maar gij zult hem uw hand mildelijk opendoen, en zult hem rijkelijk lenen, genoeg voor zijn gebrek, dat hem ontbreekt.' (Deut. 15:7-8) Vertaling: Statenvertaling.

 
John D. Rockefeller
Beer vergelijkt dit met het motto van de filantropische Rockefeller Foundation, gesticht in 1913: 'Het verbeteren van het welzijn van de mensheid over de hele wereld.' Waaruit een alomvattender maar ook onpersoonlijker streven spreekt. 
 

Religieuze handeling  
Een tweede verschil: liefdadigheid is volgens Beer een religieuze handeling waardoor men een band schept met God. Liefdadigheid is een middel om dichter bij het wezen van God te komen. Beer: 'Liefdadigheid was geen middel, tenminste niet primair, om een maatschappelijk probleem op te lossen, welvaart te herverdelen, of zelfs om de kerk populair te maken. Liefdadigheid praktiseren was een verklaring over de wereld en de God die hem geschapen en verlost had.'
Daarnaast zou datgene wat men weggaf, door God worden gecompenseerd met een gift van gelijke waarde. In deze wereld of in het hiernamaals. Joodse bedelaars, zegt Beer, vroegen om een aalmoes met de woorden 'zeki bi' wat betekent 'verwerf een verdienste middels mij'.
 
Liefdadigheid biedt geen structurele oplossing
Een derde verschil volgens Beer: liefdadigheid heeft niet tot doel de oorzaken van de problemen van de noodlijdende op te lossen. Het gaat er om de nood te verlichten, niet om de aard van de wereld te veranderen. Armoede wordt niet gezien als iets wat de wereld uit geholpen kan worden, maar als een inherent onderdeel ervan. Beer citeert opnieuw Deuteronomium (15:11): 'Want de arme zal niet ophouden uit het midden des lands; daarom gebiede ik u, zeggende: Gij zult uw hand mildelijk opendoen aan uw broeder, aan uw bedrukten en aan uw armen in uw land’. (Vertaling: Statenvertaling)
 
Hier toont Beer het meest prominente onderscheidt tussen liefdadigheid en filantropie. Want bij die laatste gaat het juist om het wegnemen van de oorzaken van leed. Meer dan het verzachten ervan. Beer illustreert dit met een sprekend voorbeeld: in 1837 werd in Philadelphia The Western Soup Kitchen Society opgericht. Het doel van de organisatie was het verlichten van armoede door voedsel uit te delen. Een concrete en simpele doelstelling. In het Amerika van die tijd kwam er echter veel kritiek op zulk soort initiatieven. Het verlichten van de noden van de armen, stelden de critici, werkte armoede in de hand door luiheid te belonen. Het alternatief van de critici: plaats hongerigen in armenhuizen. Hier zouden ze discipline leren opdat ze een nuttige bijdrage konden leveren aan de maatschappij...
 
Beer: 'De armen zullen altijd bij jullie zijn', zou Jezus volgens het Evangelie van Mattheüs hebben gezegd tegen zijn volgers. Maar in de midden en late 19e eeuw durfden de nieuwe liefdadigheidscritici te denken dat hij het bij het verkeerde eind had. Armoede en andere maatschappelijke kwalen konden uiteindelijk worden geëlimineerd, misschien door het toepassen van het juiste beleid. Maar op zijn minst hoefden zij niet in stand gehouden te worden door ondoordacht luiheid en immoraliteit te belonen.' 
 
Gedreven door het vooruitgangsdenken geloofde de verlichtings-filantroop dat armoede opgelost kon worden. Ook dacht hij dat individuen zichzelf zouden kunnen verbeteren om zich zo aan de armoede te onttrekken. Daarmee won ook de overtuiging dat wie arm was daar zelf schuld aan had, aan kracht.
‘Wat achter deze kritiek schuilging, was de idee dat armenzorg in de eerste plaats moet worden beoordeeld op zijn gevolgen. Dit lijkt vandaag de dag misschien de normale en vanzelfsprekende manier om ertegenaan te kijken, maar toentertijd was het een dramatische conceptuele verschuiving', schrijft Beer.  
 
De schrijver trekt zijn lijn van denken naar het heden met een anekdote over de Bill & Melinda Gates Foundation, dat bestrijding van dakloosheid als een van de speerpunten heeft. Als een woordvoerder wordt gevraagd waarom de Gates Foundation niets doet voor de vele daklozen die rond het hoofdkantoor in Seattle in de open lucht slapen, antwoordt ze dat de Gates Foundation 'het probleem op systeemniveau aanpakt'.
 
De teloorgang van de liefdadigheid
In zijn The Philanthropic Revolution: An Alternative History of American Charity neemt Beer duidelijk stelling. Hij argumenteert dat met het verdringen van de liefdadigheid belangrijke elementen van de charitas verloren zijn gegaan. De verschuiving van geven aan naasten naar meer generiek geven aan behoeftigen die donor niet kent, beschouwt hij als een verlies. Het voorbeeld van de Gates Foundation ziet hij als een gevolg van de doorgeslagen generalisering en abstrahering die door moderne filantropen wordt aangehangen.
 
Beer gaat niet zo ver dat hij pleit voor een volledige terugkeer naar de liefdadigheid. In plaats daarvan zou hij charitas-elementen willen terugbrengen in de huidige filantropie. Het belangrijkste doel wat filantropie zou moeten nastreven, zegt Beer, is het doen toenemen van de 'authentieke verbinding tussen mensen'. Het levert een nieuwe synthese, waarvoor Beer de term philanthrolocalism introduceert: filantropie met een oog voor de directe omgeving. 
 

Technologische logica
Een tweede probleem dat Beer signaleert binnen de moderne filantropie is wat hij 'technologische logica' noemt. Hij geeft helaas geen duidelijke definitie van dat begrip, maar aan de hand van anekdotes en beschrijvingen krijgt de lezer er wel een beeld van. In het industrialiserende Amerika van de 19e eeuw ontstaat een nieuw soort economie waarin opschaling, technologisering en vechtkapitalisme een belangrijke plaats innemen.

 
Andrew Carnegie
Beer voert twee personages ten tonele die daar zeer van profiteerden: John Rockefeller en Andrew Carnegie. Rockefeller werd met zijn in 1868 opgerichte oliemaatschappij de rijkste man van Amerika. Carnegie maakte zijn fortuin met staal. Beiden zijn ook de geschiedenis ingegaan als grote weldoeners omdat zij een groot deel van hun kapitaal wijdden aan goede doelen. Zowel The Rockefeller Foundation als de verschillende filantropische organisaties van Carnegie spelen vandaag nog steeds een belangrijke rol in het filantropisch landschap. Beer laat zien dat deze als conservatief bekend staande mannen, de funderingen legden voor de revolutie die liefdadigheid verdrong ten faveure van filantropie.
 
De 'technologische logica' waarmee Rockefeller en Carnegie hun industriële imperiums opbouwden, namen ze mee in hun filantropische werken. Carnegie bijvoorbeeld was een verbeten tegenstander van liefdadigheid. Beer citeert hem: 'Een ernstig obstakel voor de vooruitgang van ons ras is liefdadigheid zonder aanzien des persoons. Het zou beter zijn voor de mensheid als de miljoenen van de rijken in de zee werden gegooid, dan wanneer het zodanig wordt uitgegeven dat het de luiaards, de dronkaards en de onwaardigen aanmoedigt. Van elke duizend dollar die vandaag wordt besteed aan zogenaamde liefdadigheid, is het waarschijnlijk dat 950 dollar onverstandig wordt uitgegeven - dusdanig uitgegeven dat het precies de kwaadaardigheden voortbrengt die het hoopt te verzachten of op te lossen.'
 
Een initiatief als de The Western Soup Kitchen Society zou in de ogen van Carnegie dan ook op zijn best een verspilling zijn. Het alternatief - het armenhuis - daarentegen, paste beter binnen zijn logica. Daarin had hij ook een eigen belang. De gedisciplineerde arbeider die het armenhuis beloofde af te leveren, zou een aanwinst zijn voor het opkomende industriële economische systeem. Een systeem waar hij en Rockefeller de grootste vruchten van plukten
 
In die zin bedoelt Beer dat filantropie een instrument is om maatschappelijke verandering te bewerkstelligen. Een verandering die onder het mom van charitas, toch vooral de posities en privileges van de elite in stand houden.
 
Conclusie
Het boek van Beer kan gerust pamflettistisch genoemd worden vanwege zijn onverholen voorkeur voor liefdadigheid en zijn scherpe kritiek op het maakbaarheidsdenken dat ten grondslag ligt aan de moderne 'filantropie'. Maar ook als je het niet met hem eens bent, biedt het boek een diepere kijk op de aannamen en vooronderstellingen die aan de filantropie ten grondslag liggen. Het verheldert de blik op de discussies die nu in de wereld van de filantropie gevoerd worden.
 
Een historische vergelijking met Carnegie en Rockefeller kan bijvoorbeeld meer inzicht bieden in het recente initiatief van Zuckerberg en Chan. En als het om impactmeting gaat, toont Beer aan dat de verzakelijking van de oude charitas helemaal niet zo vanzelfsprekend is als tegenwoordig wel wordt aangenomen.
 
Om met Beer af te sluiten: 'Filantropie is niet slechts het opschalen van liefdadigheid. Het is niet simpelweg geïnstitutionaliseerde of zelfs geprofessionaliseerde liefdadigheid. Vanuit een theoretisch standpunt, is het belangrijkste verschil - het waarlijk revolutionaire verschil - dat de logica van de filantropie ons uitnodigt om vrijwillig geven te zien binnen een technologisch en wereldwijd raamwerk in plaats van een theologisch en lokaal raamwerk.'
 
The Philanthropic Revolution: An Alternative History of American Charity door Jeremy Beer. Uitgegeven door de University of Pennsylvania Press in de serie Radical Conservatisms. 
 
3/3