In 1993 deed het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (nu VNO NCW) onderzoek naar de beroepsachtergrond van politici. De titel van het boekwerkje dat daarover verscheen, was eigenlijk ook gelijk de conclusie: Een democratie van ambtenaren en leraren. Het feit dat weinig volksvertegenwoordigers uit het bedrijfsleven afkomstig waren, leidde met enige regelmaat tot het luiden van de noodklok door ondernemersorganisaties. Overigens zonder dat dit veel effect had of dat men er zélf actief wat mee ging doen.
De vraag is of de representativiteit van politici anno 2018 verbeterd is. Zijn er meer mensen uit de marktsector actief in vertegenwoordigende lichamen? En what puzzles me more, is of er ook volksvertegenwoordigers afkomstig zijn uit de goede doelensector! Of is er nog steeds sprake van een dominante positie van ambtenaren en leraren?
Surfend en volop gebruikmakend van Google, kom ik tot de conclusie dat de professionele herkomst (spreiding!) van politici níet substantieel verbeterd is. Een klein waarneembaar verschil is, dat sinds de economische crisis, zzp-ers in enige mate hun entree in de politiek hebben gemaakt. Gezien de financieel benarde positie van een aanzienlijk deel van deze beroepsgroep, roept dit de vraag op of dit door de centjes gedreven is en/of deze entree duurzaam van aard is. Notabene: deze uitkomsten poneer ik overigens zonder wetenschappelijke pretenties òf de claim van het ultieme gelijk.
Bijzondere uitkomst van mijn privé-onderzoekje: de enige échte verschuiving die waarneembaar is, is dat de gemiddelde leeftijd van lokale en regionale politici sinds het onderzoek uit 1993 fors, heel fors, gestegen is. Zestigplussers en gepensioneerden domineren menig vertegenwoordigend orgaan.
De roep om meer diversiteit qua professionele achtergrond en leeftijd zou luider moeten klinken. Pensionado politics is niet wenselijk voor een evenwichtige belangenafweging. En de combinatie met een relatief eenzijdige professionele achtergrond, leidt tot een democratisch deficit. In een representatieve democratie zou ook echt sprake moeten zijn van representatie.
Inderdaad, ondernemersorganisaties mopperen hier al langer over, maar de goede doelenwereld blijft hierover oorverdovend stil. En dat is vreemd. Een sector die miljoenen mensen als lid of donateur weet te binden, een enorme maatschappelijke impact heeft, met privaat geld mooie dingen doet voor de publieke zaak en cruciaal is in de door de politiek zo vurig gewenste participatiesamenleving, zou meer mensen in volksvertegenwoordigende lichamen moeten hebben. Natuurlijk, hier-en-daar zien we wel een enkele toezichthouder uit onze branche parttime politiek bedrijven, maar actieve beroepsbeoefenaars uit onze wereld?
Zeker nu, in een periode waarin de goede doelensector van de Haagse radar verdwenen lijkt (lees hier de beschouwing daarover van hoofdredacteur Edwin Venema), is betere representatie van grote betekenis voor een goede afweging van belangen. Sterker nog: het is in het belang van de kwaliteit van ons openbaar bestuur, in het belang van onze sector, in het belang van Nederland.
Een taak voor politieke partijen. Zeker. Maar ook voor de sector zelf die de hand in eigen boezem dient te steken. Wat doen wij eraan? Gelukkig komen er de komende jaren weer een aantal verkiezingen aan. Nieuwe ronde, nieuwe kansen!
Politiek en overheid