Heel veel jaren geleden trok een bedrieglijke bedelaar van dorp naar dorp. Hij vertelde over zijn vele kinderen waarvoor hij niet bij machte was te zorgen. Aan iedere deur ontving hij enkele aalmoezen. Zo vulde zich zijn beurs. Totdat een van de dorpsbewoners de man herkende. Hij snelde naar de burgemeester om hem te waarschuwen voor deze bedrieglijke bedelaar. Kinderen had hij niet en voor werk was hij te lui. Zijn gevulde beurs ging op aan korenwijn. Zo waarschuwden de burgemeester zijn veldwachters en die zijn collega’s in de naburige dorpen. Wie een beroep deed op vrijgevigheid maar niet te vertrouwen was, ging aan de schandpaal. Zo werd het begrip publieksvertrouwen geboren.
Door Martin Bauman en Marc Petit*
Vele decennia werd in Nederland gewerkt aan dit publieksvertrouwen. Terwijl journalisten maar bleven speuren naar dat ene goede doel dat met de collecteopbrengsten toch net iets te veel salaris uitbetaalde en de goede doelenbarometers elkaar beconcurreerden op nauwkeurigheid, steeg het publieksvertrouwen jaar na jaar. Bijna ieder huishouden in Nederland vertrouwt nu een aantal goede doelen en geeft ruimhartig. We lezen in jaarverslagen wat iedereen verdient, hoeveel klachten er werden ontvangen en welke impactvolle projecten weer een prijs in de wacht sleepten. Het publiek vertrouwt het goede doel. De goede doelen reguleren zelf hun toezicht en de veldwachter kan weer achter de echte boeven aan.
Heel stilletjes zocht het bijna uitgestorven virus van het wantrouwen een nieuwe gastheer. Niet de 17 miljoen inwoners van dit land waren aan de beurt maar de 150 kamerleden in Den Haag. Met al hun achterstallige kennis over goed doen door het maatschappelijk middenveld zelf, trokken zij ten strijde. Waar komt al dat geld vandaan en waar wordt het aan besteed? Vervuilende industriëlen die hun goede sier willen maken, witwassende onroerend goed-magnaten die een charmante uitweg zoeken of onvrije landen die onze vrijheden komen oppeuzelen? Filantropen zijn niet te vertrouwen, hoe goed ze ook zeggen te doen, zelfs al is het van hun eigen geld is. Kamervragen te over: Waarom hebben deze oudgeldbezitters belastingvoordelen? Is er in de islam dan ook naastenliefde? Mogen industriëlen invloed hebben op museumcollecties? Antwoord: Wij willen controle en bonnetjes.
Daar kunnen we met z’n allen heel veel van vinden, maar er dient zich een echt nieuwe werkelijkheid aan. Het gaat niet alleen meer om publieksvertrouwen, maar ook om samenlevingsvertrouwen. Ook al doe je goed van je eigen verdiende geld, als de samenleving je niet vertrouwt, kan je fluiten naar enige fiscale coulance. De Geefwet in Nederland is immers op een zeer eenvoudig principe gestoeld. Van je eigen verdiende geld mag je eerst, geheel naar eigen keuze, een deel besteden aan een goed doel. Wat overblijft is belastingplichtig. Dus overtuig de Belastingdienst dat jij zelf goed doet of aan wie jij geeft goed doet. Daarvoor hebben we een label uitgevonden in Nederland en dat heet ANBI.
Een ANBI-beschikking krijg je in dit land als je belooft goed te gaan doen. Dat schrijf je met je bestuur op in je statuten, stuur je op naar Eindhoven en zes weken later is de beschikking binnen. Daarin gingen 44.000 organisaties je voor. Het publiek vertrouwt dat nog wel, maar de overheid niet meer. En niet geheel onterecht. Het overgrote deel van deze 44.000 gelukkige bezitters van zo’n ANBI-beschikking hult zich in nevelen. Geen transparantie, geen cijfers, geen jaarverslag maar bovenal geen toetsing. Voor datzelfde overgrote deel geldt overigens ook dat zij niets anders doen dan oprecht goed doen. Daar twijfelt niemand aan, maar ja: we kunnen het niet controleren, geen bonnetjes. En dat is iets waar onze kamerleden slecht tegen kunnen. En dan hoeft er maar één geloofsgemeenschap te zijn die door een rijke sekteleider in het buitenland wordt gefinancierd en die in Nederland vreemde opvattingen verspreidt over iets dat onze culturele waarden aantast en dan zijn de rapen gaar. Onze missionarissen hadden daar vroeger minder last van.
Hoe kunnen we nu die nieuwe werkelijkheid recht in de ogen zien? Ontkennen en bestrijden heeft geen zin. Er is nu eenmaal het nieuwe wantrouwen, dan is dat een ‘fact of life’. Wat staat ons als filantropische sector te doen? Een sector die zo’n zes miljard per jaar omzet, waar twintigduizend mensen werken en waar bijna ieder huishouden in Nederland aan bijdraagt met geld en tijd. Een sector met een rijke historie gebaseerd op héél veel vertrouwen. Er staat ons een paar dingen te doen.
Om te beginnen is het verstandig om het oordeel of een organisatie goed doet in dit land of daarbuiten, over te laten aan mensen die daar verstand van hebben. Ooit schakelde een organisatie die arme gezinnen bijstond, andere arme gezinnen in om te beoordelen of een gezin werkelijk arm was. Briljante vondst. Kappers kunnen veel beter beoordelen of collega’s ook echte kappers zijn en niet shampoo-verkopers die af en toe een klant onder de föhn zetten. Die krijgen geen laag btw-tarief. Laten wij goede erkende doelen inzetten om te beoordelen of een nieuw goed doel ook echt goed doet. Zit hun hart op de goede plek en hebben ze support? Eenmaal welkom geheten in de filantropie kijkt het CBF mee of zij het goede ook goed doen. Zij komen jaarlijks bij zo’n 600 goede doelen over de vloer. Zij zetten dan een filantropiestempel op deze nieuwkomer. Laat belastingambtenaren innen maar niet keuren.
Laten we met de 600 erkende goede doelen afspreken dat ze het ANBI-logo niet meer voeren. Iedereen beweert immers dat het niets voorstelt. Zo’n logo vervuilt maar je zorgvuldig opgebouwde merk. Weghalen van alle websites, mailingbrieven en informatiepakketten. Zo verliest het logo en inmiddels pseudo-keurmerk binnen de kortste keren haar imago. Een kapper adverteert immers ook niet met zijn lage btw-tarief.
Laat iedere aanvrager van een ANBI-beschikking even kort uitleggen wat is het nut van zijn aanvraag. We gaan immers werk verzetten om deze in orde te maken. Dan saneren we alle kruisjeszetters bij de notaris onder het mom ‘baat het niet dan schaadt het niet’ uit de bestanden. Dan voorkomen we stapels bezwaarschriften van duur betaalde fiscalisten die in opdracht van rijke filantropen een ANBI voor iets anders inzetten.
Laten alle fondsen in Nederland die goed doen van eigen geld, zich ook transparant en toetsbaar opstellen. Dan weten kerkgangers wat er bij de pastoor op de bankrekening staat en weten armlastige kunstinstellingen welk investeringsfonds graag een filantropisch sausje giet over haar beursnoteringen. Zo heerlijk als je voor de samenleving niets te verbergen hebt. Je wilt immers toch goed goed doen.
Als we niets te verbergen hebben, gaan banken en financiële instellingen wellicht ook even in de relaxstand zitten. Dan hoeven donatieplatforms niet langer servercapaciteit te huren om elk jaar alle kopie identiteitsbewijzen van als hun deelnemers op te slaan. Dan kunnen islamitische organisaties ook gewoon een bankrekening openen, net zo als de pastoor dat doet. Laten we slimme algoritmen combineren met kennis van goed doen. Dan letten we met elkaar op de echte risico’s. Daar sturen we dan de veldwachters op af.
In een samenleving waarin het maatschappelijk middenveld zelf initiatieven neemt om zaken aan te pakken, moeten we de ruimte koesteren waarbinnen dat kan. We gaan uit van vertrouwen, vertrouwen dat we het goed met elkaar voor hebben. Dat vertrouwen moet je verdienen, daar is niks mis mee. Verdien het bij de mensen die geld aan je geven, maar ook bij je collega’s die ook goed doen in dit land. Laat hen meekijken in wat je doet en hoe je dat doet. Verbaas je over hoe snel je hun vertrouwen wint, hoezeer zij bereid zullen zijn je te helpen en een warm welkom te heten in de wereld van de filantropie. Geef en geniet van vertrouwen.
*Over de auteurs:
Martin Bauman is gespecialiseerd accountant voor goededoelenorganisaties en was betrokken bij vele dossiers op het terrein van toezicht in de sector.
Marc Petit is bestuurder bij enkele goede doelenorganisaties en was betrokken bij vele dossiers op het terrein van zelfregulering in de sector.
Filantropie