Koele schetst in haar artikel allereerst het filantropische Umfeld waarbinnen de nieuwe Geefwet moet landen. Niet alleen wint het goed functioneren van maatschappelijke organisaties aan belang door een terugtrekkende overheid, maar ook staan traditionele inkomsten van die organisaties (subsidies, kleingevers) onder druk en is er behoefte aan nieuwe bronnenwerving. Koele wijst hierbij op het potentieel van de markt van major donors, die in Nederland, in vergelijking met bijvoorbeeld de Angelsaksische landen, nog onderontwikkeld is.
Bovenlaag samenleving
Koele: "In Nederland is de substantiële gever nog geen volwassen bron van fondsenwerving. De maatschappelijke betrokkenheid van relatief vermogende burgers enerzijds en de sterk gegroeide omvang van het vermogen van de bovenlaag van de samenleving anderzijds, maakt dat ook in Nederland de markt van de Major Donor zich kan ontwikkelen tot een belangrijke bron van fondsenwerving voor bestaande en nieuw te vormen maatschappelijke organisaties."
Nieuw elan
Koele merkt op dat vermogen op zichzelf weinig waarde heeft , tenzij er iets nuttigs mee wordt ondernomen. Vermogenden worden volgens haar tegenwoordig ook publiekelijk aangesproken op de kracht en verantwoordelijkheid van hun positie: "mede waardoor filantropie en duurzaam ondernemen nu ook in Nederland gaat resoneren in de wereld van financiële instellingen. Het is in deze tijd dat een Geefwet een nieuw elan kan geven aan de maatschappij en zowel bedrijven als particulieren kan inspireren om nieuwe wegen in te slaan, om bij te dragen aan een vorm van kapitalisme waar de waarde van geld centraal staat in plaats van het doelloos verzamelen ervan."
Fundamentele principes
Voordat Koele overgaat tot het doen van voorstellen voor aanpassingen van het huidige regime rondom geven, schetst zij in een kort en leerzaam exposé eerst de algehele basis voor fiscale privileges van filantropische organisaties in Nederland. Het gaat hierbij volgens Koele om heel fundamentele principes over het belang van filantropie.
Koele: "De universele politieke filosofie die ten grondslag ligt aan de bijzondere positie van maatschappelijke organisaties is dat filantropische organisaties bijdragen aan de pluriformiteit van een westerse democratie. Een democratische samenleving erkent - met als schoolvoorbeeld de scheiding van kerk en staat - dat de overheid geen monopolie heeft op activiteiten die het algemeen nut beogen. De maatschappij profiteert niet alleen van filantropen omdat zij privaat vermogen ten dienste stellen van een algemeen nut maar ook door de variëteit in keuzen die door individuele filantropen wordt gemaakt bij het verrichten van hun filantropische daden."
Pluraliteit
Dit leidt volgens Koele tot de conclusie dat filantropie een directe vorm van uitoefening van democratie is. "Het is omwille van de essentiële ‘pluraliteit' van een democratische samenleving, dat een overheid zich dient te onthouden van belastingheffing van filantropische geldstromen."
De praktijk is echter dat Nederland geen volledige vrijstelling voor filantropische geldstromen kent: "Zo is voor de aftrek van gewone giften door particulieren vereist dat deze per jaar een drempel overschrijden van 1% van het bruto verzamelinkomen van de belastingplichtige(n), waardoor in feite de meeste ad hoc schenkingen aan fondswervende instellingen niet voor afrek in aanmerking komen." En, zo merkt Koele droog op: "Dat het Ministerie van Financiën geen positief verband kon aantonen tussen ‘de giftenaftrek' en het geefgedrag, wekt dan ook weinig verbazing. Het gros van de gevers in het huidige Nederlandse maatschappelijke middenveld kan immers in het geheel geen gebruik maken van enige giftenaftrek."
Fiscale prikkels
En zo komt Koele weer uit op het belang van de major donors en de fiscale prikkels die hun geefgedrag moeten stimuleren. Deze prikkels zijn "onmisbaar, getuige ook reeksen van onderzoeken die hierover in de Angelsaksische wereld - waar filantropie op grotere schaal is uitgevonden - zijn voortgebracht."
Koele behandelt vervolgens drie van de huidige fiscale "prikkels" (periodieke gift-regeling, schenking van aandelen en waardering schenkingen van vruchtgebruik) en stelt daarbij enkele kritische vragen.
Regeling van de periodieke gift voldoende?
Koele stelt dat de regeling van de periodieke gift een archaïsch overblijfsel is uit de tijd van vóór 1984, toen de schenkingsaftrek technisch was ingebed in de regeling van wat "de persoonlijke verplichting" wordt genoemd. Toen in 1984 door een stelselherziening de grond voor onbeperkte aftrek in dit kader verviel, werd een nieuw artikel geformuleerd voor aftrek van een periodieke gift. Hierbij werd echter vastgehouden aan
de definitie van vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden. Koele: "De beperkingen die dit meebrengt zijn mijns inziens onnodig knellend en complicerend." Als voorbeeld geeft Koele: "In de praktijk worden periodieke giften vaak gecombineerd met een renteloze lening die wordt afgelost door de jaarlijkse termijnen van de periodieke gift, maar ingeval van vooroverlijden van donoren staan de erfgenamen van de schenker op de stoep bij de ontvangende instelling om de geldlening op te eisen voor zover de termijnen van de periodieke gift nog niet zijn vrijgevallen. Voor de instelling betekent dit dat deze het geschonken geld in zoverre niet kan aanwenden gedurende de looptijd van de periodieke gift. Dat leidt tot onnodige stagnatie."
Alerte donor
Over de huidige regeling van de periodieke gift concludeert Koele: "Er is naar mijn mening geen relevant onderscheid te maken tussen eenmalige grotere schenkingen en periodieke giften. Met de roep om grotere transparantie van goede doelen over de precieze aanwending van de ontvangen gelden strookt juist een alerte donor, die zich niet vast wenst te leggen voor een langere tijd maar de ontvangende instelling juist kritisch wil volgen alvorens zich (opnieuw) te committeren."
Schenking van aandelen
Koele stelt principieel dat er geen rechtvaardiging is voor het feit dat belastingplichten die hun aandelen in een vennootschap schenken aan een ANBI, daar toch een fiscale rekening voor krijgen gepresenteerd: zij moeten immers de winst uit "aanmerkelijk belang" aangeven over de economische waarde van de geschonken aandelen (weliswaar met aftrek van de zogenoemde verkrijgingsprijs, maar toch). Koele: "Op basis van de politieke filosofie van de pluriformiteit dient de overheid af te zien van belastingheffing over meerwaarden die toekomen aan het algemeen nut."
Timing
Volgens Koele ontstaan in de praktijk vaak lastige problemen van timing: de belasting die men moeten betalen over de schenking van aandelen (over de hiervoor genoemde "winst uit aanmerkelijk belang") is direct verschuldigd, terwijl de aftrek over de schenking over een periode van vijf jaar moet worden uitgesmeerd.
Koele stelt dat een uitzondering op de verplichte winstneming bij schenking van aanmerkelijk belangaandelen aan ANBI's ook goede diensten kunnen verrichten bij bedrijfsopvolgingen. Koele: "De financiering van bedrijfsopvolgingen (buiten de familie van de eigenaar) is niet zelden een probleem; een gedeeltelijk bezit in handen van een ANBI die typisch als een ‘geduldige aandeelhouder' kan worden geduid kan zeer stabiliserend en faciliterend werken bij een bedrijfsopvolging, terwijl bovendien een bron van inkomen wordt gecreëerd voor een (bestaande of nieuw gevormde) maatschappelijke organisatie." Koele concludeert: "Waar het ten principale om gaat, is dat de overheid behoort af te zien van belastingheffing van een vermogenswinst die ten goede komt aan het algemeen nut. "
Blijvend belang
Koele stelt vervolgens dat de markt van major donors aanzienlijk kan worden vergroot door het gebruikmaken van technieken die niet uitgaan van een simpele gift, maar waarbij de donor een blijvend belang behoudt bij het overgedragen vermogen. Koele: "Indien de donor een vruchtgebruik behoudt waarbij deze gedurende zijn leven een zeker rendement op het overgedragen vermogen kan behouden, geeft dit een impuls aan het geven mede door de verbondenheid die hiermee wordt gecreëerd met de ontvangende instelling. Anderzijds kan een vermogende donor ook behoefte hebben om juist ‘zachte' leningen of garanties te verschaffen om maatschappelijk projecten te faciliteren, in plaats van een volledige schenking. Een Geefwet zou een ideale aanleiding zijn om deze technieken wettelijk te reguleren. Te denken valt daarbij aan een uniforme waarderingsmethode van schenkingen van vruchtgebruik en bloot eigendom, die eenvoudig te hanteren is voor de praktijk."
Specifiekere verantwoording
Koele stelt dat verruiming of verbetering van faciliteiten voor ANBI's ook betekent dat daar een veel specifieker verantwoording op hun wijze van handelen en de daarbij behorende bestedingen hoort: noblesse oblige. Koele: "Zowel de donoren als de belastingbetaler in het algemeen heeft een gerechtvaardigd belang bij meer controle op de output van algemeen nut beogende instellingen."
En dat controlemes snijdt aan twee kanten volgens Koele: "Dezelfde wind waait ook vanuit een heel ander perspectief: de verplichtingen die Nederland heeft vanuit een oogpunt van voorkóming van terrrorismefinanciering. De controlerende en sturende overheid in dienst van het fiscale paradigma kan ook op dit terrein uitstekende diensten bewijzen, waardoor de fiscale controle op maatschappelijke organisaties ook een internationaal juridisch doel dient."
Duits model
Er is volgens Koele al geopperd dat ANBI's over elke gift informatie moeten geven aan de Belastingdienst zodat donoren gecontroleerd kunnen worden (de zogenoemde renseigneringsplicht). Koele: "Dat is uiteraard alleen zinvol als het schenkingen betreft die ook aftrekbaar zijn, wat echter in de meeste situaties juist nu niet het geval is." Beter is het om eens de blik over de grens te werpen. Zo hebben onze oosterburen volgens Koele een interessant model voor fondswervende instellingen, waarbij de donor een bewijs krijgt van de ontvangende instelling dat een schenking is gedaan ter hoogte van een specifiek omschreven bedrag aan een ANBI. Koele: "De instelling garandeert met dit bewijs jegens de Belastingdienst dat zij met de ontvangen gelden het algemeen nut dient en ook overigens aan de voorwaarden voor kwalificatie voldoet. De sanctie is een strafheffing bij de ontvangende instelling, die de aftrek bij de donor meer dan teniet doet. De donor wordt op die wijze beschermd, terwijl de ontvangende instelling de verantwoordelijkheid draagt voor een adequate verantwoording. Dit zou in elk geval bij fondswervende instellingen (waar het grote publiek een belangrijke controlerende invloed heeft) een goed model kunnen zijn."
Vermogensfondsen
Bij vermogensfondsen is volgens Koele ook een ander model bruikbaar, waarbij de donor ook zelf zou kunnen of moeten aantonen dat de ANBI aan haar verplichtingen heeft voldaan. Koele: "Deze methode zou met name ook bij buitenlandse kwalificerende instellingen functioneel kunnen zijn, nu het voor een Nederlandse belastingdienst feitelijk complex is om een buitenlandse organisatie te controleren. De compliance methoden waarmee dit alles kan worden vormgegeven zijn ruimschoots beproefd in andere rechtssystemen. "
Ruimere verantwoordingsplicht
Naarmate de Belastingdienst zich meer focust op de output van maatschappelijke organisaties, zal het ook eenvoudiger zijn om de scheidslijnen van de definitie van ANBI's te trekken, zo stelt Koele in haar eindconclusie. Dit alles draagt volgens haar ook bij aan de verdere ontwikkeling van het juridische begrip ‘ANBI'.
Zoals eerder uiteengezet ligt er volgens Koele ook een duidelijke taak voor de filantropiesector zelf: effectieve controle is niet alleen een taak van overheid of donors. Voor wat, hoort wat: de sector zal op het gebied van compliance ook de norm moeten stellen en op de uitvoering daarvan toezien. Dat zal volgens Koele leiden tot "een ruimere verantwoordingsplicht van algemeen nut beogende instellingen ten aanzien van de bestemming en effectiviteit van hun bestedingen."
En dat, zo stelt Koele, "is wezenlijk iets anders dan de bestaande keurmerken, die eerder randvoorwaarden bevatten."