Vorige week publiceerden PvdA-coryfeen Adri Duivesteijn en Rick van der Ploeg een groot stuk in NRC Handelsblad (14-1, p.17) over de teloorgang van ons publieke stelsel. Beiden stellen dat na de ontzuiling en vermarkting in onze samenleving het gevaar dreigt van een ‘karteldemocratie’. In de nieuwe verhoudingen zijn de maatschappelijke organisaties van de staat naar de markt opgeschoven en zijn de politieke elites vooral op elkaar aangewezen om de geleide economie te regelen. Kernprobleem volgens de PvdA’ers is dat het maatschappelijk middenveld zijn legitimatie aan het kwijtraken is: dat middenveld is niet meer van de gemeenschap. Niet meer van ons.
Maar dat is niet helemaal waar.
Dat geldt niet voor het gehele middenveld. In onze civil society lijkt de filantropie in elk geval dat ene Gallische dorpje dat nog niet aan de heerschappij van het Romeinse kartel is onderworpen. Filantropie is het domein van burgers die met eigen geld en tijd iets doen voor de gemeenschap. Maar zijn wij zelf nog wel onderdeel van die gemeenschap?
De ontwikkeling van grote, fondswervende goede doelen laat zien dat ook hier een zekere ontworteling dreigt en een verlies aan legitimatie. De tragiek is hier dat vooral de professionaliseringsparadox een echte driver is voor de ‘vermarkting van onze idealen’: juist om zo efficiënt mogelijk om te gaan met vrijwillig opgehoeste publieksmiddelen, juist om de doelstelling centraal te stellen, zijn met name de grotere charitatieve organisaties van lieverlede op bedrijven gaan lijken. Dat is een helse paradox.
De oplossing daarvan zien wij daarom als een van de grootste uitdagingen voor onze sector: duurzame legitimatie en blijvende verankering in ons maatschappelijk middenveld. Filantropie is gelukkig nog overwegend van onze gemeenschap, voor onze gemeenschap. Maar de kartelgevaren die Duivesteijn en Van der Ploeg signaleren, bedreigen wel degelijk ons Gallische dorpje. Voor wie niet in toverdrank van druïdes gelooft, is permanente waakzaamheid het beste alternatief.
Politiek en overheid