Fons van Rooij lanceerde met zijn team vorig jaar met gevoel voor symboliek zijn ‘lovebaby’ NLFL in het Rijksmuseum, huis van ons nationaal cultureel erfgoed. En tot dat erfgoed behoort ook zeker onze filantropie, maar waarom Van Rooij c.s. zich daarvoor nu als nationale hoeders opwierpen, was niet iedereen direct duidelijk. De stap van de traditionele ledenvereniging Instituut Fondsenwerving - toch vooral bekend als een beroepskoepel - naar een Deltabrede ‘beweging’ die het filantropisch klimaat in Nederland moet bevorderen, was in elk geval opmerkelijk in het verzuilde Land van Goed Doen.
Filantropische koek groter maken
IF’s ontzuilende aanval op het gesloten ledenmodel werd door sommigen gezien als een beetje happen naar de broekspijpen van collegakoepel Goede Doelen Nederland. Het is een publiek geheim dat Van Rooij weinig opheeft met het bestuurlijke establishment en de groeiende macht van de grote goede doelen. De voorzitter profileerde zich een jaar geleden in zijn maiden speech in het Rijksmuseum echter meer als wise old man dan als Robin Hood, door vooral accenten te leggen op de gemeenschappelijkheid: het gaat er volgens Van Rooij niet om elkaar als koepelorganisaties uit de markt te duwen, maar juist de filantropische koek groter te maken. ‘De grote goede doelen domineren de markt en worden steeds groter. Ik gun hun oprecht dit succes, maar we zouden er samen voor moeten zorgen dat die koek groter wordt en dus ook wat eerlijker verdeeld gaat worden.’
Bestuurlijke roze olifanten
De in het Rijksmuseum uitgesproken ambitie en het kordate opeisen van het morele leiderschap in de sector was en is echter niet het werk van één ‘man van La Mancha’, maar wordt breder gedragen, zoveel is intussen wel duidelijk geworden. De kwaliteit en maatschappelijke reputatie van de bestuurders en commissieleden bij NLFL is ‘boven par’ te noemen. De missie van dat nieuwe NLFL spreekt dus klaarblijkelijk aan. Maar tussen droom en daad staan zoals bekend veel praktische bezwaren, zoals financierings- en opschalingsproblemen die hooggestemde idealen doorgaans ernstig corrumperen. DDB sprak uitgebreid met bestuursleden Fons van Rooij en Marc Petit een jaar na de lancering van NLFL. Wat is er gebeurd met de bestuurlijke roze olifanten uit het Rijksmuseum?
DDB: Het moest allemaal anders. Maar waarom eigenlijk?
![](/assets/upload/images/49/20171211114813_Fons-van-Rooij-15.jpg)
DDB: Welke bestuurlijke keuzes hebben jullie gemaakt om deze ambitieuze rol vorm te geven?
Van Rooij: ‘NLFL is echt een ideaal waar we geen verdienmodel aan hangen. We zijn een vrijwilligersorganisatie en we lopen er allemaal de benen voor uit ons lijf. NLFL wordt gebouwd op de fundamenten van een oude vereniging. En ja, die was ongelukkig in elkaar gezet, met mensen uit de beroepsgroep, met organisaties, met dienstverleners. Niemand snapte er wat van. En dan was het ook nog een vereniging die leed onder achterstallig onderhoud en een negatief eigen vermogen. Maar toch met voldoende basis, volgens veel van onze leden, om de oude club om te bouwen tot een moderne community. De behoefte aan iets dergelijks was ook de uitkomst van de grote hoeveelheid consultaties binnen de sector. Dat opbouwen doen we op een democratische, maar ondernemende manier, om niet te verzanden in eindeloos gepalaver. En we zijn nadrukkelijk op samenwerking gericht, we proberen gewoon van alles uit. In die transitie gaan we van conventionele governance naar vertrouwen. Dat betekent niet dat we geen verantwoording afleggen, alleen we doen dat achteraf. Niet door middel van een te formele ALV, maar met een kleine groep die ons de ruimte geeft om door te pakken. We werken dus in een getrapt stelsel met zo’n zeven tot negen intelligente mensen in een Ledenraad die vanuit verschillende competenties het beleid beoordelen en tegelijkertijd als kritische vriend meedenken. Die toezichthouders houden niet alleen toezicht, maar willen zelf ook een dossiertje om met de poten in de modder te staan. Bestuur en Ledenraad vergaderen regelmatig samen. Kijk, dat is een moderne verenigingsvorm en de energie die dat geeft, lijkt op die van een start-up.’