Het lijkt wel alsof ze als paddenstoelen uit de grond schieten: de doe-het-zelvers in ontwikkelingshulp. Burgers, maar ook bedrijven lijken in toenemende mate buiten de gevestigde hulporganisaties om te gaan. Hinde Bouzoubaa en Madelief Brok van het Centre for International Development Issues Nijmegen (CIDIN) deden onderzoek naar deze ogenschijnlijk krachtige, nieuwe trend. FM vat de uitkomsten van dat onderzoek kort samen.
Bouzoubaa en Brok plaatsen hun onderzoek naar kleinschalige particuliere initiatieven nadrukkelijk in het kader van “de vermaatschappelijking van ontwikkelingssamenwerking”. Het gaat hier om een proces waarbij de overheid allerlei taken afstoot naar het maatschappelijk middenveld, en waarbij burgers ook zelf allerlei taken naar zich toe trekken.
De onderzoekers schatten dat er in Nederland zo’n 6.400 van dit soort kleinschalige particuliere initiatieven zijn. Zij komen aan dit getal door uit te gaan van een gemiddelde van vier particuliere initiatieven per 10.000 inwoners. Het kleinschalige karakter van de initiatieven en de daarmee samenhangende beperkte naamsbekendheid zorgen er echter voor dat het lastig is om goed zicht te krijgen op het exacte aantal. “Het is dan ook niet uitgesloten dat het aantal particuliere initiatieven in Nederland nog veel hoger is”, zo bekennen de onderzoekers ruiterlijk.
Onvrede
Kleinschalige particuliere initiatieven in het ontwikkelingswerk ontstaan volgens de onderzoekers voor een belangrijk deel uit onvrede met de bestaande spelers op dit terrein: de overheid en de medefinancieringsorganisaties (Icco, Cordaid, Novib, Hivos, Plan en Terre des Hommes). Het beeld van deze grote NGO’s is doorgaans negatief; er zou vooral sprake zijn van een strijkstok en hoge overheadkosten.
Toch, zo stellen de onderzoekers, spelen in de meeste gevallen ook andere factoren een duidelijke rol. Veel van de respondenten hebben bijvoorbeeld door werk, studie, verblijf of reizen banden opgebouwd met een ontwikkelingsland en de bewoners. De mensen en de plek waarmee zij in aanraking zijn gekomen, kregen veelal weinig of geen hulp van de gevestigde organisaties. Om aan de hulpvraag te voldoen wordt dan vaak een eigen, kleinschalig project opgezet.
Affiniteit
Verder kwam naar voren dat veel ontwikkelings-doe-het-zelvers reeds een duidelijke affiniteit met het onderwerp hadden. Vragen uit ontwikkelingslanden of de sociale omgeving in Nederland om zich actief in te zetten, werden al welwillend ontvangen.
Een derde factor in het ontstaan van eigen initiatieven was het invullen van zeer specifiek ontwikkelingswerk. Bij deze vaak zeer professionele kleinere organisaties speelt een negatief beeld van de traditionele actoren in het veld vaak een kleine rol. Voor hen was het opzetten van een eigen organisatie de enige mogelijkheid om hun expertise in te zetten ten behoeve van mensen in ontwikkelingslanden.
Profiel
Hoe zien de particuliere initiatieven eruit? De onderzoekers onderscheiden grofweg twee groepen: organisaties die ontwikkelingssamenwerking als kerntaak hebben en zij die het als neventaak zien. In het laatste geval gaat het dan om scholen, verenigingen, bedrijven en kerken. De leeftijd van de medewerkers liggen over het algemeen boven de 50 jaar. De belangrijkste reden om zich in te zetten heeft te maken met een solidariteitsgevoel, maar ook zelfontplooiing speelt een rol. Hieruit concluderen de onderzoekers voorzichtig dat traditioneel altruïsme en modern individualisme niet tegenover elkaar geplaatst hoeven te worden. Beide kunnen zij zorgen voor betrokken burgers die zich vrijwillig inzetten voor het algemeen belang, aldus Bouzoubaa en Brok. En ongeveer eenderde van de respondenten doet het werk vanuit een geloofsovertuiging: ”Dit betekent dat traditionele banden in veel gevallen geen rol (meer) spelen.”
Subsidiekanalen
De bekendheid van particuliere initiatieven met mogelijke subsidieverstrekkers is groot. Het gros van de organisaties vraagt naast het NCDO ook bij een groot aantal andere fondsen subsidie aan. De subsidie wordt voornamelijk aangevraagd voor de financiële bijdrage; angst voor beïnvloeding en sturing komt in beperkte mate voor en is volgens de onderzoekers niet alom aanwezig. Over het algemeen zijn de organisaties redelijk positief over hun subsidieverstrekkers. Klachten hebben voornamelijk te maken met de grote hoeveelheid tijd die het aanvragen van subsidies met zich meebrengt.
Draagvlak
De meeste activiteiten in Nederland worden ondernomen om geld in te zamelen, maar ook draagvlakversterkende redenen zijn belangrijk. De organisaties willen voornamelijk de kennis van de Nederlanders over ontwikkelingssamenwerking vergroten. Opvallend is verder dat particuliere initiatieven een grote groep mensen bereiken die al op de een of andere manier betrokken is bij ontwikkelingssamenwerking. De activiteiten zijn dus de facto weinig draagvlakvergrotend en daarmee lijkt het “preken voor eigen parichie” bevestigd, aldus de onderzoekers. Richten de organisaties zich echter op jongeren, dan kunnen zij het draagvlak wel vergroten. Jongeren komen in de middelbare schoolleeftijd vaak voor het eerst serieus in aanraking met ontwikkelingslanden en zouden een genuanceerde en betrokken houding ten opzichte van ontwikkelingslanden en ontwikkelinfgssamenwerking kunnen ontwikkelen, zo stellen Bouzoubaa en Brok.
Het complete onderzoek is te downloaden op: www.ncdo.nl/index.php/article/view/522