Natuurlijk bevatte het rapport van Geven in Nederland, dat enkele weken geleden het licht zag, weer een hele reeks interessante gegevens en details. Maar toch bleef er bij mij na afloop van de presentatie een gemengd gevoel hangen. Dat lag niet aan de sympathieke, soms bijna aandoenlijke presentaties van de medewerkers van de filantropieprofessor. Maar de vraag die me bezig hield is: "wat moeten we hiermee?" En misschien ook wel: "wat kunnen we hiermee?"
Omstandig legden de wetenschappers uit dat je aan de gegevens die het meest in de belangstelling staan - hoeveel geven mensen eigenlijk- moeilijk betekenis kunt geven. Statistische marges, voor een deel onbetrouwbare dataverzameling en op basis daarvan betwijfelbare interpretaties zijn daarvan de oorzaak. "Misschien de volgende keer, want dan kunnen we het over een nog langere periode bekijken wat de trends nu werkelijk zijn". Ik mag het hopen, maar het is voor mij wel ‘eerst zien, dan geloven'.
Verder heb ik vroeger altijd geleerd dat er verschillende soorten wetenschappelijk onderzoek bestaan. Beschrijvend en verklarend onderzoek bijvoorbeeld. Als ik de officiële samenvatting van het boek bekijk dan worden we bedolven over een diaree van beschrijvende cijfers, die dus ook nog eens niet allemaal betrouwbaar zijn. Maar hoe dat nu allemaal zit, met elkaar samenhangt en waarom de trends die we niet kunnen aantonen er toch zijn en hoe dat komt- dat blijft op een enkele uitzondering na vreselijk in de lucht hangen. Beschrijvend onderzoek is één, maar je kunt er -als sector, overheid of krant- pas iets mee als je begrijpt wat er achter die cijfers zit.
Is het ontbreken daarvan misschien de reden dat het grootste deel van de presentatie werd gewijd aan een onderwerp dat weinig met het onderzoek te maken had? "Elkaar versterken: filantropie in de verzorgingsstaat" was het thema. Verschillende sprekers deden hartstochtelijke oproepen aan de overheid om samen te werken. Op zichzelf geen verkeerd idee. Vooral niet dat van Alexander Rinnooy Kan, die een convenant wel zag zitten. Zijn oproep was echter aan dovemansoren gericht - behalve een enkele verlopen ambtenaar was er namelijk niemand in de zaal te bekennen die zich van deze oproep iets zou kunnen aantrekken. Dus opperde Rinnooy Kan maar dat hij bereid was, als de sector dat zou willen, het onderwerp wel eens in het innovatieplatform aan de orde wilde stellen. Ook toen bleef het oorverdovend stil, hoewel de sector wel in de zaal zat. Als ik Rinnooy Kan was geweest, dan had ik gedacht: "bekijk het allemaal maar!"
Wetenschap & Onderzoek