Het bestuursvoorzitterschap van Maatschappelijke Alliantie Nederland is meer dan een vriendendienst van ‘kwartiermaker’ Steven van Eijck aan de man die hem als staatssecretaris in zijn eerste kabinet opnam. Jan-Peter Balkenende, tegenwoordig deeltijdhoogleraar en partner van Ernst & Young, wordt beschouwd als een groot voorvechter van een sterke civil society. De nieuwe stichting Maatschappelijke Alliantie is koren op de molen van een man die in alle kerndomeinen van onze samenleving – overheid, bedrijfsleven en middenveld – een indrukwekkend cv en dito netwerken heeft. Edwin Venema analyseert hoe de oud-premier met de nieuwe Alliantie een oud karwei alsnog kan afmaken. 1
Al zijn hele leven worstelt Jan Peter Balkenende met de doorgeschoten verzorgingsstaat. Eerst als wetenschapper en later als primus inter pares op het Binnenhof gedurende vier door hem geleide kabinetten. In de tijd dat de premier nog stafmedewerker was van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA wijdde hij vele analyses aan de ongewenste neveneffecten van de naoorlogse welvaartsstaat, waarin het maakbaarheidsdenken tot aan het midden van de jaren tachtig soeverein heerste. Vooral de afbraak en versplintering van het eens zo sterke maatschappelijke middenveld ging hem zeer aan het hart. In zijn proefschrift getiteld ‘Overheidsregelgeving en maatschappelijke organisaties’ pleitte Balkenende al voor een grotere eigen verantwoordelijkheid van maatschappelijke organisaties in plaats van hun (financiële) afhankelijkheid van de overheid. En aan die afhankelijkheid had ook zijn eigen CDA tot zijn spijt stevig meegewerkt. Een van de stellingen in zijn dissertatie luidt dan ook: ‘De christen-democraten hebben helaas meegewerkt aan de afbraak van het maatschappelijk middenveld door allerlei organisaties.’
Anti-hiërarchisch
Balkenendes verzet tegen het maakbaarheidsdenken en zijn visie op een andere ordening van de samenleving kent een aantal aanwijsbare ideologische vaders, aan wie Balkenende door de jaren heen zeer trouw is gebleven. De wens om de overheidszorg terug te brengen tot een 'basisvoorziening' was een bewuste keuze van de toenmalige regeringsleider in vier opeenvolgende kabinetten van 2002 tot 2008, die stevig wortelt in de antihiërachische protestantse cultuur waarin Balkenende is opgevoed. In tegenstelling tot de katholieken, beschouwen de protestanten de samenleving als een verzameling van min of meer gelijkwaardige sociale entiteiten, van gezin, kerk, maatschappelijke organisaties tot de staat zelf aan toe. Een horizontale aardse ordening dus, maar natuurlijk wel onder een albestierende hemelse macht. In dat egalitaire maatschappelijke model past geen sterke overheidsdominantie, zo vond Balkenende, daartoe ook gesterkt door zijn afschuw van centralistische stelsels.
Personalia
Hoe JP zijn karwei kan afmaken
Abraham Kuyper
Het ‘Vadertje Staat-model’ ontneemt volgens Balkenende burgers hun verantwoordelijkheid, hun initiatieven en maakt ze afhankelijk van de (financiële) steun en zorg van de overheid. De wens om afscheid te nemen van de verzorgingsstaat-old school kende voor Balkenende naast een morele basis ook een financieel-economische: de noodzaak om de overheidsuitgaven terug te brengen. En in dat laatste ligt de verklaring voor het feit dat Balkenende gedurende zijn tijd als regeringsleider door sommige (vaak voorspelbaar linkse) critici voor een verkapte neo-liberaal werd gehouden. Dat lijkt echter een te gemakkelijke conclusie, omdat Balkenendes streven naar hervorming van de verzorgingsstaat niet primair leek ingegeven door klinisch marktdenken dat zou kunnen uitmonden in een samenleving met individuele burgers zonder verantwoordelijkheidsgevoel. Zo'n liberale, ideologische kaalslag was en is Balkenende ongetwijfeld een gruwel omdat daarin de christelijk gemotiveerde solidariteit en medemenselijkheid volgens hem ongetwijfeld verloren zou gaan. In deze zienswijze betuigt Balkende zich een echt kind van de Abraham Kuyper, een van zijn grote voorbeelden. De oprichter van de ARP was aan het einde van de negentiende eeuw niet voor niets de held 'der kleine luyden', van wie de liberalen niets moesten hebben.
VOC-mentaliteit
Balkenende-watchers menen dat de premier niet zozeer de ontmanteling van de verzorgingsstaat zelf nastreefde, maar juist de cultuur daarvan. Doordat burgers te veel vertrouwen op ondersteuning van de overheid, is het sociale cement volgens Balkenende sterk gaan brokkelen. Verantwoordelijkheden van burgers onderling, zijn volgens hem ingeruild voor afdwingbare rechten bij de staat. Dat heeft geleid tot een mentaliteit die zo ongeveer het tegenovergestelde is van de door Balkenende destijds zo geroemde VOC. Een uitspraak die destijds veel onbegrip en ergernis wekte, maar die in retrospectief beter begrepen is. Ondernemen, hard werken, risico's aanvaarden en niet weglopen voor eigen verantwoordelijkheid zijn deugden die Balkenende met de paplepel kreeg ingegoten en graag weer terug zou zien, al erkende hij destijds dat zijn cultuurstrijd een taaie en lange zou zijn. ‘Verschuivingen gaan langzaam, met horten en stoten. We zijn er nog steeds mee bezig,’ zei hij in zijn Tinbergen-lezing in oktober 2003, ruim een jaar na zijn debuut als premier. En sindsdien veranderde zijn streven niet, al accentueerde de VVD (Balkenende I, II en II) als coalitiepartner wel meer de Realpolitiker in Balkenende, dan de ideoloog (tijdens Balkeende IV, met PvdA en CU). Voor zijn ideaal van een hervormde verzorgingsstaat heeft Balkenende dan misschien coalitiegekleurde profielen aangenomen, maar consistent in zijn streven op grote lijnen is hij door vier kabinetten heen wel gebleven.
Het ‘Vadertje Staat-model’ ontneemt volgens Balkenende burgers hun verantwoordelijkheid, hun initiatieven en maakt ze afhankelijk van de (financiële) steun en zorg van de overheid. De wens om afscheid te nemen van de verzorgingsstaat-old school kende voor Balkenende naast een morele basis ook een financieel-economische: de noodzaak om de overheidsuitgaven terug te brengen. En in dat laatste ligt de verklaring voor het feit dat Balkenende gedurende zijn tijd als regeringsleider door sommige (vaak voorspelbaar linkse) critici voor een verkapte neo-liberaal werd gehouden. Dat lijkt echter een te gemakkelijke conclusie, omdat Balkenendes streven naar hervorming van de verzorgingsstaat niet primair leek ingegeven door klinisch marktdenken dat zou kunnen uitmonden in een samenleving met individuele burgers zonder verantwoordelijkheidsgevoel. Zo'n liberale, ideologische kaalslag was en is Balkenende ongetwijfeld een gruwel omdat daarin de christelijk gemotiveerde solidariteit en medemenselijkheid volgens hem ongetwijfeld verloren zou gaan. In deze zienswijze betuigt Balkende zich een echt kind van de Abraham Kuyper, een van zijn grote voorbeelden. De oprichter van de ARP was aan het einde van de negentiende eeuw niet voor niets de held 'der kleine luyden', van wie de liberalen niets moesten hebben.
VOC-mentaliteit
Balkenende-watchers menen dat de premier niet zozeer de ontmanteling van de verzorgingsstaat zelf nastreefde, maar juist de cultuur daarvan. Doordat burgers te veel vertrouwen op ondersteuning van de overheid, is het sociale cement volgens Balkenende sterk gaan brokkelen. Verantwoordelijkheden van burgers onderling, zijn volgens hem ingeruild voor afdwingbare rechten bij de staat. Dat heeft geleid tot een mentaliteit die zo ongeveer het tegenovergestelde is van de door Balkenende destijds zo geroemde VOC. Een uitspraak die destijds veel onbegrip en ergernis wekte, maar die in retrospectief beter begrepen is. Ondernemen, hard werken, risico's aanvaarden en niet weglopen voor eigen verantwoordelijkheid zijn deugden die Balkenende met de paplepel kreeg ingegoten en graag weer terug zou zien, al erkende hij destijds dat zijn cultuurstrijd een taaie en lange zou zijn. ‘Verschuivingen gaan langzaam, met horten en stoten. We zijn er nog steeds mee bezig,’ zei hij in zijn Tinbergen-lezing in oktober 2003, ruim een jaar na zijn debuut als premier. En sindsdien veranderde zijn streven niet, al accentueerde de VVD (Balkenende I, II en II) als coalitiepartner wel meer de Realpolitiker in Balkenende, dan de ideoloog (tijdens Balkeende IV, met PvdA en CU). Voor zijn ideaal van een hervormde verzorgingsstaat heeft Balkenende dan misschien coalitiegekleurde profielen aangenomen, maar consistent in zijn streven op grote lijnen is hij door vier kabinetten heen wel gebleven.
Normen en waarden
Een sleutelrol in de nieuwe sociale orde die Balkenende nastreeft is toebedeeld aan de 'civil society'. Het door de verzorgingsstaat gefragmenteerde en van subsidies overafhankelijk gemaakte maatschappelijke middenveld moet volgens hem gerevitaliseerd en de sociale samenhang gerestaureerd worden. Balkenende vertrouwde daarvoor volgens zijn critici wel heel erg op het terugleggen van de verantwoordelijkheid bij het individu en op de spontane re-creatie van gemeenschappen die de plaats van de terugtredende overheid weer moeten gaan innemen. Het appèl dat Balkenende daarbij al jarenlang deed op herstel van ‘normen en waarden’ – ook al zo’n discussie die tien jaar geleden nog rondzong in Nederland - , was volgens diezelfde critici ook te algemeen van aard en bleef te veel omgeven met de benauwende spruitjeslucht van de kleinburgelijke jaren vijftig.
De filantropische lijn
Wat betekende Balkenendes streven naar een nieuwe sociale orde en een heropleving van de civil society nu eigenlijk voor de filantropische sector als onderdeel van het maatschappelijke midden?
Wie de geschiedenis van de Nederlandse charitas bekijkt, kan begrijpen waarom Balkenende er zo'n groot vertrouwen in stelt. Particuliere initiatieven ten dienste van het algemeen belang gaan eeuwen terug en wortelen diep in religieus gemotiveerde armenzorg. De filantropische lijn naar het heden lijkt wonderlijk genoeg ongebroken, al vertoont zij sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw onder invloed van reeds gememoreerde naoorlogse verzorgingsstaat wel alle karakteristieken van een uitgelubberd elastiek. De staat kreeg een welhaast onbegrensd karakter en wat betreft de financiering veranderde veel 'privaat voor publiek' van lieverlede in 'publiek voor publiek'.
Dat particuliere, altruïstische initiatieven tegen deze staatsverdrukking zijn blijven bestaan, zegt iets over de veerkracht van onze burgersamenleving. En mogelijk ook iets over de positieve effecten van de voortschrijdende individualisering , ontkerkelijking en ontzuiling. Als er uit onze civil society een kroongetuige moet worden opgeroepen ten gunste van Balkenendes betoog voor en vertrouwen in het burgerlijke initiatief, dan is het de filantropische sector wel.
Een sleutelrol in de nieuwe sociale orde die Balkenende nastreeft is toebedeeld aan de 'civil society'. Het door de verzorgingsstaat gefragmenteerde en van subsidies overafhankelijk gemaakte maatschappelijke middenveld moet volgens hem gerevitaliseerd en de sociale samenhang gerestaureerd worden. Balkenende vertrouwde daarvoor volgens zijn critici wel heel erg op het terugleggen van de verantwoordelijkheid bij het individu en op de spontane re-creatie van gemeenschappen die de plaats van de terugtredende overheid weer moeten gaan innemen. Het appèl dat Balkenende daarbij al jarenlang deed op herstel van ‘normen en waarden’ – ook al zo’n discussie die tien jaar geleden nog rondzong in Nederland - , was volgens diezelfde critici ook te algemeen van aard en bleef te veel omgeven met de benauwende spruitjeslucht van de kleinburgelijke jaren vijftig.
De filantropische lijn
Wat betekende Balkenendes streven naar een nieuwe sociale orde en een heropleving van de civil society nu eigenlijk voor de filantropische sector als onderdeel van het maatschappelijke midden?
Wie de geschiedenis van de Nederlandse charitas bekijkt, kan begrijpen waarom Balkenende er zo'n groot vertrouwen in stelt. Particuliere initiatieven ten dienste van het algemeen belang gaan eeuwen terug en wortelen diep in religieus gemotiveerde armenzorg. De filantropische lijn naar het heden lijkt wonderlijk genoeg ongebroken, al vertoont zij sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw onder invloed van reeds gememoreerde naoorlogse verzorgingsstaat wel alle karakteristieken van een uitgelubberd elastiek. De staat kreeg een welhaast onbegrensd karakter en wat betreft de financiering veranderde veel 'privaat voor publiek' van lieverlede in 'publiek voor publiek'.
Dat particuliere, altruïstische initiatieven tegen deze staatsverdrukking zijn blijven bestaan, zegt iets over de veerkracht van onze burgersamenleving. En mogelijk ook iets over de positieve effecten van de voortschrijdende individualisering , ontkerkelijking en ontzuiling. Als er uit onze civil society een kroongetuige moet worden opgeroepen ten gunste van Balkenendes betoog voor en vertrouwen in het burgerlijke initiatief, dan is het de filantropische sector wel.
Spontaan proces
Balkenendes tactiek leek zich in zijn regeringstijd vooral te richten op 'leveling the playing field' en het faciliteren van nieuw particulier initiatief. Dat veronderstelt een zeker spontaan proces waarin burgers zich opnieuw organiseren. Maar de vraag is of de voortschrijdende individualisering nog wel voldoende vruchtbare bodem voor een renaissance van de civil society had overgelaten. Nog los van het feit dat de subsidiereflex in het maatschappelijke middenveld zeer hardnekkig bleek en nog steeds blijkt. De verwende kinderen van de maakbare utopie der jaren zestig en zeventig lieten zich niet zonder slag of stoot hun speeltjes ontnemen. Volgens rechtsfilosoof Andreas Kinneging gaf Balkenendes vertrouwen in de morele kracht van gemeenschappen te weinig diepgang aan diens waarden- en normenbetoog: ‘De stimulering van gemeenschapszin is heel belangrijk. Maar het kan daarbij niet blijven, anders wordt het te kaal. De beschavende werking van een goede opvoeding en goed onderwijs komt te weinig, of zelfs helemaal niet aan bod. Wat ontbreekt is het klassieke humanitas-ideaal, de paideia, de opvoeding van mensen tot nette, beschaafde wezens.’2
Geen openlijke liefde
Terugkijkend op Balkenendes tijd als kabinetsleider en CDA-boegbeeld kan van een spontane en openlijk beleden liefde tussen hem en de Nederlandse filantropie bezwaarlijk gesproken worden. Dit valt deels goed te verklaren vanuit Balkenendes hiervoor gememoreerde visie op een terugtrekkende en faciliterende overheid die weer voldoende ruimte wil laten voor herstel van het maatschappelijk middenveld. Daarin paste uiteraard ook de mantra van de zelfregulering, en zeker geen nieuwe beklemmende omhelzing vanuit Den Haag.
Positief was wel dat in Balkenendes regeringstijd een relatief gunstig fiscaal klimaat werd gecreëerd voor op het algemeen nut gerichte organisaties, al ontkent het ministerie van Financiën tot op de dag van vandaag in alle toonaarden dat de te Amsterdam woonachtige ‘Verlosser Johan Cruyff’ in eendrachtige samenwerking met De Telegraaf hiervoor feitelijk het laatste duwtje had gegeven en onder grote publicitaire druk de schenkingsbelasting voor en aan ANBI’s werd afgeschaft. En hetzelfde ministerie vertoonde hierbij ten aanzien van nieuwe planned giving-concepten, die de filantropische geldstroom nog verder zouden stimuleren, tot op de dag van vandaag nog de nodige koudwatervrees.
Balkenendes tactiek leek zich in zijn regeringstijd vooral te richten op 'leveling the playing field' en het faciliteren van nieuw particulier initiatief. Dat veronderstelt een zeker spontaan proces waarin burgers zich opnieuw organiseren. Maar de vraag is of de voortschrijdende individualisering nog wel voldoende vruchtbare bodem voor een renaissance van de civil society had overgelaten. Nog los van het feit dat de subsidiereflex in het maatschappelijke middenveld zeer hardnekkig bleek en nog steeds blijkt. De verwende kinderen van de maakbare utopie der jaren zestig en zeventig lieten zich niet zonder slag of stoot hun speeltjes ontnemen. Volgens rechtsfilosoof Andreas Kinneging gaf Balkenendes vertrouwen in de morele kracht van gemeenschappen te weinig diepgang aan diens waarden- en normenbetoog: ‘De stimulering van gemeenschapszin is heel belangrijk. Maar het kan daarbij niet blijven, anders wordt het te kaal. De beschavende werking van een goede opvoeding en goed onderwijs komt te weinig, of zelfs helemaal niet aan bod. Wat ontbreekt is het klassieke humanitas-ideaal, de paideia, de opvoeding van mensen tot nette, beschaafde wezens.’2
Geen openlijke liefde
Terugkijkend op Balkenendes tijd als kabinetsleider en CDA-boegbeeld kan van een spontane en openlijk beleden liefde tussen hem en de Nederlandse filantropie bezwaarlijk gesproken worden. Dit valt deels goed te verklaren vanuit Balkenendes hiervoor gememoreerde visie op een terugtrekkende en faciliterende overheid die weer voldoende ruimte wil laten voor herstel van het maatschappelijk middenveld. Daarin paste uiteraard ook de mantra van de zelfregulering, en zeker geen nieuwe beklemmende omhelzing vanuit Den Haag.
Positief was wel dat in Balkenendes regeringstijd een relatief gunstig fiscaal klimaat werd gecreëerd voor op het algemeen nut gerichte organisaties, al ontkent het ministerie van Financiën tot op de dag van vandaag in alle toonaarden dat de te Amsterdam woonachtige ‘Verlosser Johan Cruyff’ in eendrachtige samenwerking met De Telegraaf hiervoor feitelijk het laatste duwtje had gegeven en onder grote publicitaire druk de schenkingsbelasting voor en aan ANBI’s werd afgeschaft. En hetzelfde ministerie vertoonde hierbij ten aanzien van nieuwe planned giving-concepten, die de filantropische geldstroom nog verder zouden stimuleren, tot op de dag van vandaag nog de nodige koudwatervrees.
Platonische toenadering
Eveneens positief was de aanzet om te komen tot een gestructureerd overleg tussen sector - vertegenwoordigd door het SBF - en overheid. Deze platonische toenadering, in 2007 in Balkenendes toenmalige habitat, het Haagse torentje, was ook beslist noodzakelijk, omdat 'filantropie' als een te hete bitterbal van ministerie naar ministerie werd doorgegeven : niemand wist er eigenlijk goed raad mee of wilde er zijn vingers aan branden.
Begrijpelijk, maar ook licht ontluisterend was het, en is het intussen nog steeds, dat uitgerekend het ministerie van Justitie (tegenwoordig V&J) de coördinatie namens de overheid in handen heeft. Begrijpelijk, omdat destijds in de nasleep van 9/11 het licht zowel nationaal als internationaal viel op de vermeende kwetsbaarheid van de sector voor misbruik door terroristen. Een kwetsbaarheid die er achteraf feitelijk niet bleek te zijn, en het was dus ook wel ontluisterend: de sector voelde zich met het ministerie van Justitie even ongemakkelijk als de vreemdeling die bij gebrek aan hotelaccommodatie maar een nachtje op het politiebureau wordt ondergebracht.
Warmere banden
Het zou bij Balkenendes gepast hebben als hij – als de grote ideologische architect van de wederopbouw van onze civil society - de filantropie in Nederland - het oudste en levendigste bewijs van burgerlijk initiatief - in de geest van zijn grote voorbeeld Abraham Kuyper recht had gedaan door een integrale beleidsvisie. Daar is het onder Balkenendes regeringsjaren nooit echt van gekomen. De contouren van zo’n visie werden echter pas helderder ná zijn regeringsperiode onder de kabinetten Rutte.
Onder het neo-liberale bewind van de laatste jaren is het basisprincipe van zelfregulering wel intact gebleven, maar zijn de banden met de intussen veel beter georganiseerde sector in het kader van het convenant ‘Ruimte voor geven’ veel steviger aangehaald. Onder de voormalige staatssecretaris Teeven en met de energie van de voormalig staatssecretaris Steven van Eijck als voorzitter van de Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie ontstond meer wederzijds begrip. Het streven naar een nieuw Validatiesysteem, als een van de uitwerkingen van het convenant, waarbij de sector het eigen toezicht mag organiseren is daar een bewijs van. Evenals de recente belastingstelling van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, die moet leiden tot een rapport over de verhouding tussen overheid en filantropie.
Eveneens positief was de aanzet om te komen tot een gestructureerd overleg tussen sector - vertegenwoordigd door het SBF - en overheid. Deze platonische toenadering, in 2007 in Balkenendes toenmalige habitat, het Haagse torentje, was ook beslist noodzakelijk, omdat 'filantropie' als een te hete bitterbal van ministerie naar ministerie werd doorgegeven : niemand wist er eigenlijk goed raad mee of wilde er zijn vingers aan branden.
Begrijpelijk, maar ook licht ontluisterend was het, en is het intussen nog steeds, dat uitgerekend het ministerie van Justitie (tegenwoordig V&J) de coördinatie namens de overheid in handen heeft. Begrijpelijk, omdat destijds in de nasleep van 9/11 het licht zowel nationaal als internationaal viel op de vermeende kwetsbaarheid van de sector voor misbruik door terroristen. Een kwetsbaarheid die er achteraf feitelijk niet bleek te zijn, en het was dus ook wel ontluisterend: de sector voelde zich met het ministerie van Justitie even ongemakkelijk als de vreemdeling die bij gebrek aan hotelaccommodatie maar een nachtje op het politiebureau wordt ondergebracht.
Warmere banden
Het zou bij Balkenendes gepast hebben als hij – als de grote ideologische architect van de wederopbouw van onze civil society - de filantropie in Nederland - het oudste en levendigste bewijs van burgerlijk initiatief - in de geest van zijn grote voorbeeld Abraham Kuyper recht had gedaan door een integrale beleidsvisie. Daar is het onder Balkenendes regeringsjaren nooit echt van gekomen. De contouren van zo’n visie werden echter pas helderder ná zijn regeringsperiode onder de kabinetten Rutte.
Onder het neo-liberale bewind van de laatste jaren is het basisprincipe van zelfregulering wel intact gebleven, maar zijn de banden met de intussen veel beter georganiseerde sector in het kader van het convenant ‘Ruimte voor geven’ veel steviger aangehaald. Onder de voormalige staatssecretaris Teeven en met de energie van de voormalig staatssecretaris Steven van Eijck als voorzitter van de Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie ontstond meer wederzijds begrip. Het streven naar een nieuw Validatiesysteem, als een van de uitwerkingen van het convenant, waarbij de sector het eigen toezicht mag organiseren is daar een bewijs van. Evenals de recente belastingstelling van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, die moet leiden tot een rapport over de verhouding tussen overheid en filantropie.
In de herkansing?
Het moet nog maar blijken of de ontluikende liefde voor en kennis van filantropie in Den Haag ook duurzaam is of toch, zoals zo vaak, ten prooi valt aan de vluchtigheid en het politieke opportunisme van wisselende kabinette. Of dat WRR-rapport ook zal leiden tot een meer gerichte en integrale visie op de verhouding tussen de verder terugtrekkende overheid en haar maatschappelijk actieve burgers, valt eveneens te bezien.
Het is daarbij de kwestie of dit nog wel een relevante vraag is. Nu duidelijk wordt dat de arrangementen tussen overheid én bedrijsfleven én burgers op de schop moeten, is de vorming van een nieuwe Maatschappelijke Alliantie Nederland misschien wel veel relevanter en passender. Het is immers wel duidelijk geworden dat grote maatschappelijke problemen te complex zijn geworden om door een van drie hoofdactoren in onze samenleving ‘opgelost’ te worden. Het streven van de nieuwe Maatschappelijke Alliantie Nederland is om een brug te slaan tussen de sterkten van overheid, bedrijfsleven en filantropie. En dat is bij uitstek een kans voor voorzitter Balkenende om - samen met zijn bestuursleden Wientjes en Rompa en secretaris-generaal Steven van Eijck - zijn ideaal van een gerevitaliseerd maatschappelijk middenveld alsnog verder vorm te geven. Hoe Balkenende c.s dat concreet gaan doen, wordt deels duidelijk in het Filanthropium TV-interview dat dat ik op 18 juni met hem had.
Corporate citizenship
De kans op concrete resultaten lijken op dit moment aanzienlijk groter dan in Balkenendes tijd als politiek leider. Tegen de achtergrond van een ineenschrompelende welvaarststaat, een politiek slagveld in de post-Fortuynera en de verschuivende panelen tussen overheid, bedrijsfleven en civil society was de politicus Balkenende in het eerste decennium van deze eeuw onvoldoende in staat om zijn visie op ondernemend burgerschap te vertalen in beleid en concrete resultaten. Als ‘civil society-leider’ van de nieuwe stichting verenigt Balkenende nu echter alle sterkten in zich uit de drie domeinen die tot samenwerking moeten komen om daardoor de uitdagingen van deze tijd beter het hoofd te kunnen bieden. In deze vrijere rol, waar de wetenschapper, de ondernemer en de ideologische bevlogen burger samensmelten, mogen we verwachten dat ‘JP’ zijn karwei uit het begin van deze eeuw nu glanzend kan afmaken. En ongetwijfeld zal de politicus in Balkenende daarbij ook een gezond woordje meespreken om de directe betrokkenheid van burgers, fondsen en bedrijfsleven optimaal te kanaliseren en zo bij te dragen aan het door hem zo gewenste en tot nu toe gedroomdecorporale citizenship.
1 Dit artikel is een bewerking en actualisering van een artikel dat eerder verscheen in FM, Filantropie Magazine.
2 In: ‘De vermomde liberaal’,door Marcel ten Hooven (VN, 2006) .
Het moet nog maar blijken of de ontluikende liefde voor en kennis van filantropie in Den Haag ook duurzaam is of toch, zoals zo vaak, ten prooi valt aan de vluchtigheid en het politieke opportunisme van wisselende kabinette. Of dat WRR-rapport ook zal leiden tot een meer gerichte en integrale visie op de verhouding tussen de verder terugtrekkende overheid en haar maatschappelijk actieve burgers, valt eveneens te bezien.
Het is daarbij de kwestie of dit nog wel een relevante vraag is. Nu duidelijk wordt dat de arrangementen tussen overheid én bedrijsfleven én burgers op de schop moeten, is de vorming van een nieuwe Maatschappelijke Alliantie Nederland misschien wel veel relevanter en passender. Het is immers wel duidelijk geworden dat grote maatschappelijke problemen te complex zijn geworden om door een van drie hoofdactoren in onze samenleving ‘opgelost’ te worden. Het streven van de nieuwe Maatschappelijke Alliantie Nederland is om een brug te slaan tussen de sterkten van overheid, bedrijfsleven en filantropie. En dat is bij uitstek een kans voor voorzitter Balkenende om - samen met zijn bestuursleden Wientjes en Rompa en secretaris-generaal Steven van Eijck - zijn ideaal van een gerevitaliseerd maatschappelijk middenveld alsnog verder vorm te geven. Hoe Balkenende c.s dat concreet gaan doen, wordt deels duidelijk in het Filanthropium TV-interview dat dat ik op 18 juni met hem had.
Corporate citizenship
De kans op concrete resultaten lijken op dit moment aanzienlijk groter dan in Balkenendes tijd als politiek leider. Tegen de achtergrond van een ineenschrompelende welvaarststaat, een politiek slagveld in de post-Fortuynera en de verschuivende panelen tussen overheid, bedrijsfleven en civil society was de politicus Balkenende in het eerste decennium van deze eeuw onvoldoende in staat om zijn visie op ondernemend burgerschap te vertalen in beleid en concrete resultaten. Als ‘civil society-leider’ van de nieuwe stichting verenigt Balkenende nu echter alle sterkten in zich uit de drie domeinen die tot samenwerking moeten komen om daardoor de uitdagingen van deze tijd beter het hoofd te kunnen bieden. In deze vrijere rol, waar de wetenschapper, de ondernemer en de ideologische bevlogen burger samensmelten, mogen we verwachten dat ‘JP’ zijn karwei uit het begin van deze eeuw nu glanzend kan afmaken. En ongetwijfeld zal de politicus in Balkenende daarbij ook een gezond woordje meespreken om de directe betrokkenheid van burgers, fondsen en bedrijfsleven optimaal te kanaliseren en zo bij te dragen aan het door hem zo gewenste en tot nu toe gedroomdecorporale citizenship.
1 Dit artikel is een bewerking en actualisering van een artikel dat eerder verscheen in FM, Filantropie Magazine.
2 In: ‘De vermomde liberaal’,door Marcel ten Hooven (VN, 2006) .